Jan versus Jan (22)

Tekst Jan Tishauser en Jan Bransen
Gepubliceerd op 21-06-2022
Elke maand wisselen Jan Bransen en Jan Tishauser op deze plek brieven met elkaar uit. Bransen is hoogleraar filosofie aan de Radboud Universiteit, zijn naamgenoot Tishauser de programmadirecteur van de Nederlandse ResearchED conferenties en van onderwijsadviesdienst B&T. Zij schrijven over actuele onderwijsthema's. Vandaag vergelijken ze hun aantekeningen bij het boek Regie in de klas van Tom Bennett.


Hallo Jan,

Toen ik je uitnodigde om het boek Regie in de Klas van Tom Bennet, de oprichter van researchED te kiezen om samen te bespreken, dacht ik dat het misschien eens goed zou zijn om een boek te kiezen dat geschreven is vanuit de dagelijkse realiteit van het klaslokaal. Ik was oprecht benieuwd wat je ervan zou vinden. Nu ik mij in de positie bevind dat ik als eerste moet schrijven, merk ik dat jouw mening over dit boek mij enorm bezighoudt. Toen ik het nog eens doorlas, vroeg ik mij telkens weer af: ‘wat zou Jan hiervan vinden’. Ik merk dat ik enorm geneigd ben om in mijn brief al te reageren op jouw mening zonder die te kennen; als een keeper die al in beweging komt nog voordat er geschoten is. Het gevolg is dat je al snel de verkeerde hoek induikt.

Laat ik het dus eerst maar eens bij het boek zelf houden. De eerlijkheid waarmee Tom zijn eerste jaren voor de klas weergeeft, zal veel leraren aanspreken. Misschien zijn er een paar natuurtalenten onder ons die vanaf dag één de boel onder controle hadden, maar ik denk dat de meesten, net als ik, de worsteling zullen herkennen die je hebt als je er voor het eerst alleen voorstaat. Dat klassenmanagement een vaardigheid is met een aantal onderliggende beginselen. Dat zowel de theorie als de praktijk van het klassenmanagement aan te leren zijn, was voor mij een aantal jaren geleden al een openbaring. Tom heeft de theorie en de praktijk van het klassenmanagement in dit boek klip en klaar uitgewerkt, waarbij hij niet is blijven steken in een lijstje met ‘doen en laten’, maar de achterliggende gedachten bij zijn adviezen grondig toelicht. De belangrijkste les uit het boek is, wat mij betreft, dat je als leraar het gedrag dat je in je klas wilt zien, moet onderwijzen; net zo goed als je de inhoud van het curriculum moet onderwijzen. Daarnaast maakt het boek op verschillende plaatsen duidelijk dat de gedragscultuur in de klas een onderdeel is van de cultuur in de hele school en dat je daar gezamenlijk verantwoordelijk voor bent. Het boek hoort, door de volledigheid en de helderheid waarmee het geschreven is, op iedere lerarenopleiding thuis.

En toch wringt er iets. Het is een bekend gegeven dat de Nederlandse leraar het langst moet wachten tot hij met zijn les kan beginnen. Dat is natuurlijk helemaal niet nodig en makkelijk te ondervangen met een aantal adviezen uit dit boek. Het zegt echter ook iets over onze Nederlandse cultuur: wij houden stiekem van een beetje ordeloosheid. Een beetje chaos kleurt ons leven buiten de lijntjes. Als ik er goed over nadenk, dan is de vraag die ik mijzelf stel: ‘wat vindt deze Jan hiervan’. Het boek gaat duidelijk uit van de alledaagse traditionele werkelijkheid in het klaslokaal. De leraar beschikt over een curriculum en het vakmanschap om dit curriculum over te dragen; het onderwijs wordt klassikaal gegeven en de leraar zorgt in de eerste plaats voor de rust en de routines in de klas. Ik heb al eens eerder een poging gedaan om aan jou uit te leggen dat dit nu eenmaal de onontkoombare natuurwetten in het onderwijs zijn: de leraar draagt kennis over aan de leerling. We organiseren dit proces in (leeftijds)jaargroepen, omdat dit in de meeste gevallen het effectiefst en meest economisch is. Bovendien versterkt de groep de kennisoverdracht.

Op het moment dat ik echter een boek lees, dat zo overduidelijk van dit paradigma uitgaat, dan merk ik dat ik meer ruimte wil. De ruimte om te ontdekken, om te experimenteren, de ruimte om buiten de lijntjes te kleuren.

Dit boek is een prachtig hulpmiddel voor de beginnende collega, voor de school die ontdekt dat er zoveel vrijheid is, dat het leren eronder lijdt en voor de meer ervaren collega die meer rendement uit zijn lessen wel halen. Maar het is ook een boek, dat je weer weg moet leggen om vervolgens je eigen speelruimte te verkennen.

Hartelijke groet,

 

Jan Tishauser

 

----- 

 

Beste Jan,

Je weet niet half hoeveel plezier het mij doet dat ik zo prominent in jouw gedachten ben tijdens het lezen van Regie in de klas. Dat ik het zó ver geschopt heb... Chill.

Maar ik voel ook de verantwoordelijkheid van dit besef, de opdracht die het voor mij betekent om te voorkomen dat ik als een Don Quichotte door jouw gedachten dwaal en je verleid te denken dat het gepolariseerde onderwijsveld volgens mij slechts door stromannen wordt bevolkt. Het doet me deugd te merken dat je meer ruimte wilt om te ontdekken, te experimenteren, buiten de lijntjes te kleuren. Tsjonge. Zelfs als je die ruimte alleen voor jezelf als ervaren collega wilt, klinkt dit als een trendbreuk en verbeeld ik me te lezen dat je het ook de Nederlandse leerlingen graag zou gunnen om hun eigen speelruimte te mogen verkennen.

Ik heb Regie in de klas met een roze bril op geprobeerd te lezen en hoewel die bril enkele malen stevig van mijn neus geslagen werd, kwam ik toch wel wat passages tegen waar ik het van harte mee eens kan zijn. Zo lees ik op p. 99 een deels aan Aristoteles ontleende bepaling van het doel van het onderwijs: ‘..niet alleen ervoor zorgen dat de leerlingen veilig zijn, maar ook ervoor zorgen dat ze op academisch en sociaal vlak floreren.’ Daar is niets mis mee. En ik ben het ook met Bennett eens dat ouders potentieel de grootste bondgenoten van de leraar zijn en dat het daarom loont om in die alliantie te investeren. Doe dat dan, zo lees ik op p. 335, voordat je ze nodig hebt. Het is kenmerkend voor veel van Bennett’s adviezen: doe aan preventie. Investeer niet in de brandweer, maar bouw brandveilige huizen. Zorg dat de routines die een klas haar identiteit geven, goed ingetraind worden voordat het spannend wordt. Daar kunnen we het allemaal over eens zijn.

Toch zie ik een aantal vooronderstellingen in het boek die niet onderbouwd worden en een aantal tegenspraken in het betoog die Bennett niet opmerkt, omdat hij al te gemakkelijk gelooft in wat jij ‘de onontkoombare natuurwetten in het onderwijs’ noemt die nu eenmaal heersen over wat jij ‘de alledaagse traditionele werkelijkheid in het klaslokaal’ noemt. Ik noem er een paar waarbij ik eerst graag wil opmerken dat ik iedere leraar voorafgaand aan zijn loopbaan de ervaring gun die Tom Bennett heeft opgedaan voordat hij voor de klas kwam te staan: ‘Voordat ik leraar werd, runde ik nachtclubs in hartje Londen. Met het nodige zelfvertrouwen managede ik dronkaards, portiers, barmannen en allerlei duistere figuren in Soho. Dit alles hielp helemaal niets toen ik leraar werd.’ (p. 21). Daar heeft hij ongetwijfeld maar deels gelijk in, al was het maar omdat de oorspronkelijke titel van het boek Running the Room is. Bennett gebruikt dat werkwoord ‘run’ ongetwijfeld niet zomaar twee keer. Deze ervaring heeft Bennett ongetwijfeld geholpen aan de vooronderstelling dat sterke disciplinering van het gedrag van kinderen nodig is, omdat ze zich zo vaak bevinden in situaties waarin ze best wel weten wat het goede is om te doen, maar waarin het tegelijkertijd zo verleidelijk is om het slechte te doen. Waarom zou dat nu de standaardsituatie van kinderen zijn? Wat voor mensbeeld spreekt daaruit? Ik kan me wel voorstellen dat je zo’n mensbeeld opdoet als je jarenlang in hartje Londen nachtclubs runt, maar waarom zou je denken dat kinderen met deze instelling in de klas zitten?

Het antwoord op die vraag kunnen we op p. 55 lezen, waar Bennett in feite de situatie schetst waarin de onfortuinlijke leraar in opleiding zich bevindt: ‘Waarom zou een leraar in opleiding goed zijn in iets wat zo complex is als het gedrag managen van tientallen recalcitrante kinderen, zonder dat hij daarin enige training heeft gehad?’ Voordat je antwoord gaat geven op die vraag, moet je natuurlijk onmiddellijk een wedervraag stellen, een wedervraag, Jan, die jouw ‘natuurwetten’ onderuit haalt: Waarom zou je überhaupt tientallen recalcitrante kinderen op zo’n manier bij elkaar zetten dat je ze wel moet onderwerpen aan klassenmanagement? Ik besef heel goed dat dit nu eenmaal de traditionele realiteit is, zoals jij dat noemt, maar in plaats van je in te spannen om zoveel mogelijk mensen te bekwamen in zo’n helse hondenbaan, lijkt het me evident dat je er beter aan zou doen te voorkomen dat we dit soort professionals nog nodig hebben. Zoals Bennett zelf zou zeggen: investeer in preventie. We hebben kinderen immers eeuwenlang onder erbarmelijke omstandigheden zwaar werk laten doen. Onderwijs heeft hen van dit lot bevrijd. Zo zullen we straks terugkijken op het mensonterende klassenmanagement, als ontwikkelingsgericht onderwijs de leraren van dit barre lot heeft bevrijd.

Laat ik ook een tegenspraak analyseren. Ik heb er een heleboel geturfd, maar een kenmerkende lees ik op p. 60 in slechts drie opeenvolgende zinnen: ‘We zijn zo gewend aan die veiligheid en onze hoffelijke samenleving dat we wel eens vergeten dat dat niet onze natuurlijke staat van zijn is. We vergeten ook dat goed gedrag zorgvuldig wordt doorgegeven van generatie op generatie. We kunnen er niet zomaar van uitgaan dat onze kinderen zich spontaan goed zullen gedragen.’ Bennett’s denken over mensen en kinderen is doordrenkt van het idee dat er een fundamenteel onderscheid bestaat tussen natuur en cultuur, dat cultuur een optie is die bovenop ons natuurlijke bestaan gebouwd wordt. Dat is een incoherent idee dat al door vele filosofen overtuigend is weerlegd; ik noem hier slechts John Dupré. Zelf vind ik de slogan van Alison Gopnik de sterkste reactie: Nurture is our nature. Bennett formuleert de incoherentie zelf buitengewoon helder in de laatste twee zinnen. Het is voor mensen natuurlijk dat goed gedrag zorgvuldig van generatie op generatie doorgegeven wordt. Maar als dat zo is, dan is het ook natuurlijk dat we van onze kinderen juist wel spontaan goed gedrag mogen verwachten. De incoherentie wordt hier weggemoffeld in het woordje ‘spontaan’. Bennett doet alsof dat woord verwijst naar de oorspronkelijke natuurtoestand van kinderen. Maar die toestand is er helemaal niet. Nooit geweest ook. Als je denkt van wel en meent dat het voor ons natuurlijk is dat we geen spontaan goed gedrag van kinderen mogen verwachten, dan is het voor ons ook natuurlijk dat goed gedrag niet zorgvuldig van generatie op generatie wordt doorgegeven. Het is het een of het ander. Als je het allebei tegelijk wil, spreek je jezelf tegen.

Dat doet Bennett in dit boek wel vaker. Dat doe jij ook wel vaker, Jan. En jij bent zelf ongetwijfeld van mening dat juist ik dat wel vaker doe. Dat maakt voor mij deze brievenreeks ook zo boeiend. Want in zo’n reeks kun je het wel allebei hebben: wij spreken elkaar gewoon tegen. Natuurlijk.

 

Hartelijke groeten – Jan Bransen

Verder lezen

1 Jan versus Jan (21)
2 Jan versus Jan (20)
3 Jan versus Jan (19)
4 Jan versus Jan (18)
5 Jan versus Jan (17)
6 Jan versus Jan (16)
7 Jan versus Jan (15)
8 Jan versus Jan (14)
9 Jan versus Jan (13)
10 Jan versus Jan (12)
11 Jan versus Jan (11)
12 Jan versus Jan (10)
13 Jan versus Jan (9)
14 Jan versus Jan (8)
15 Jan versus Jan (7)
16 Jan versus Jan (6)
17 Jan versus Jan (5)
18 Jan versus Jan (4)
19 Jan versus Jan (3)
20 Jan versus Jan (2)
21 Jan versus Jan (1)

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent