Beste Jan,
Stilletjes vond ik het wel mooi geweest, onze correspondentie, maar blijkbaar hebben de lezers van Didactief Online er nog geen genoeg van. Daarom nodig ik je nog maar weer eens uit voor een radicale perspectiefwisseling, voor wat de grote filosoof Kant een copernicaanse wending noemde. De verwijzing is naar Copernicus die als eerste betoogde dat de zon niet om de aarde draait maar de aarde om de zon. Kant maakte van de wending een krachtig filosofisch argument: als twee partijen tegenover elkaar staan, dan delen zij vermoedelijk een diepe vooronderstelling die zij beiden onbetwijfelbaar vinden. Als je die vooronderstelling vindt en omkeert, dan ontdekken de tegenstanders dat ze in feite langs elkaar heen praten en daardoor hun patstelling juist in stand houden. Voor Kant ging het om de empiristen en de rationalisten en hun gedeelde vooronderstelling was – en ik formuleer dit superkort door de bocht – dat de wereld dicteert welk denken correct is. Kant draaide dat om: het denken dicteert welke wereld correct is.
Ik kan me zo voorstellen, Jan, dat jij je hier argwanend begint af te vragen of we nu in het drijfzand van het constructivisme terechtkomen, en ja, als je slordig met Kant omgaat, is hij een constructivist. Kant is zelf echter verre van slordig. Hij besefte dat de copernicaanse wending hem een zware opdracht gaf: hij zou de volstrekt onbetwijfelbare regels moeten kunnen formuleren waaraan denken moet voldoen om denken te zijn. Kant wist goed genoeg dat fantaseren, raaskallen, preken of dromen natuurlijk geen kwestie van denken zijn. Om te bepalen welke wereld de correcte is, moet jouw denken aan strenge eisen voldoen.
Ik laat Kant verder voor wat hij is, maar wil zijn copernicaanse wending graag toepassen op het onderwijs. Ik kan daarvoor in feite elke tegenstelling nemen die zich voordoet, omdat het onderwijs hopeloos gepolariseerd is en je binnen de kortste keren verzeild raakt in het "wij"- of het "zij"-kamp. Hoe komt dat nu? Welaan, dat komt doordat al die kemphanen in de wereld van het onderwijs één diepe vooronderstelling met elkaar delen die ze allemaal volstrekt onbetwijfelbaar vinden. Precies zoals dat in Kants copernicaanse wending het geval is. Om welke vooronderstelling gaat dat dan? Dat is deze:
Er is een wezenlijk verschil tussen de positie van de lerende en de positie van de docerende.
Probeer maar eens. Begin over eigenaarschap, motivatie, leerdoelen, curriculum, over de leraar centraal of de leerling centraal, over klassikaal of hoofdelijk onderwijs, over talenten, gepersonaliseerd onderwijs, de eindtoets, orde, de middenschool, lesmethodes, zij-instromers, of wat je maar wilt. Steeds heb je binnen de kortste keren twee partijen tegenover elkaar staan die op allerlei manieren langs elkaar heen praten. Met diepe verschillen in oriëntatie op wat er in het onderwijs gebeurt en zou moeten gebeuren, proberen ze je het belang duidelijk te maken van dit of van dat. Maar steeds blijven zij daarbij impliciet uitgaan van het vanzelfsprekende gegeven dat we in het onderwijs te maken hebben met twee verschillende soorten mensen: degenen die moeten leren, die jong en onervaren zijn en nieuw in deze wereld, en degenen die moeten lesgeven, die volwassen zijn en verantwoordelijkheid dragen. Niemand twijfelt aan dit gegeven.
Het ligt natuurlijk ook ontzettend voor de hand en is toch eigenlijk gewoon onbetwijfelbaar. Zo wáár als maar kan zijn. Toch? Het zit ook overal in. We betalen immers de docenten, niet de leerlingen. We hebben leerdoelen voor de leerlingen, niet voor de docenten. De leerlingen behalen een diploma, de docenten hebben dat al. En ga maar door.
Het zou me niet verbazen als veel lezers het simpelweg ondenkbaar vinden dat het überhaupt anders zou kunnen zijn. Dat geldt vermoedelijk ook voor jou, hoewel ik stilletjes hoop dat je inmiddels zoveel brieven van mij gelezen en beantwoord hebt dat je bereid bent om even pas op de plaats te maken. Ik hoop dat je je even wilt afvragen wat ik in hemelsnaam zou kunnen bedoelen met de bewering dat er GEEN wezenlijk verschil is tussen de positie van de lerende en de positie van de docerende. Want dat is wat ik inderdaad wil beweren en wat ik verdedig in mijn boek Gevormd of vervormd.
Ik weet net als Kant dat ik me een zware opdracht geef door te beweren dat er in het onderwijs GEEN WEZENLIJK VERSCHIL is tussen de positie van de lerende en die van de docerende. Die opdracht neem ik serieus en die zal ik in de komende brieven verder uitwerken. Nu eindig ik – zoals wij in onze eerste brievenreeks steeds deden – met een vraag aan jou. Zou je me een uitleg kunnen geven van het volgens jou meest overtuigende en evidente verschil tussen de positie van de lerende en die van de docerende? Dan ga ik daar in mijn volgende brief op in.
Ik ben benieuwd.
Jan Bransen
--------
Hallo Jan,
Copernicus zag (en zeker niet als eerste) hoe ons zonnestelsel functioneerde. Hij veranderde niets in de werkelijkheid, hij zag slechts die werkelijkheid scherper. Het onderwijs zelf leent zich niet voor copernicaanse wendingen. Wij verschillen vooral in wat we menen waar te nemen in de werkelijkheid van het onderwijs en ik vrees dat jouw blik op het onderwijs dichter bij de kerkvorsten staat die de werkelijkheid wilden ontkennen dan bij de werkelijke wetten waaraan het onderwijs is onderworpen. Ik blijf vinden dat jij in jouw boek zowel een vervormd beeld van ons onderwijs schetst als een onmogelijke utopie. Ik denk nog met genoegen terug aan ons tweegesprek onder leiding van Tjip de Jong waarin we verkenden waar we elkaar ontmoeten en waar onze wegen zich scheiden. Ik verwees toen naar de oudst bekende scholen die 2500 jaar voor Christus feitelijk net zo functioneerden als onze moderne scholen. Alle rituelen die Graham Nuthall ooit identificeerde en waarvan hij vaststelde dat ze over de hele wereld identiek waren, bestonden toen al.
In mijn ogen zijn er twee soorten veranderingen in het onderwijs. Het is mogelijk om het onderwijs anders in te richten; bijvoorbeeld door een eind te maken aan de vroege selectie die gepaard gaat met een onzinnige indeling van kinderen in maar liefst vijf verschillende niveaus. De tweede soort verandering gaat over ons onderwijskundig handelen. Over hoe wij kinderen leren wat zij niet vanzelf leren. Revolutionaire veranderingen daarin zijn uitgesloten, omdat de manier waarop kinderen leren en de manier waarop wij kennis aan hen kunnen overdragen of, zo je wilt, hen kunnen helpen om de wereld om hen heen beter te begrijpen, nu eenmaal aan de natuurwet van het onderwijs zijn onderworpen. De wetmatigheid die jij hardnekkig blijft ontkennen.
Jij stelt dat de verschillen in inzicht in het onderwijs voortkomen uit de veronderstelling dat er een wezenlijk verschil tussen de positie van de lerende en de positie van de docerende is. Uit het woord ‘docerende’ blijkt een enorme misvatting omtrent de werkelijkheid in ons onderwijs. Leraren doen van alles, maar ze doceren niet. Ze vertellen, ze bevragen, ze doen voor, ze activeren, enzovoort. Je zou kunnen aanvoeren dat ‘vertellen’ hetzelfde is als ‘doceren’. Dat is een misvatting. Vertellen slaat terug op de oudste manier van kennisoverdracht die de mensheid kent: de mondelinge overlevering waarin het verhaal met een probleem, een wending en een oplossing centraal staat. Het kan een verhaal zijn waarin weerstand, druk en spanning een rol spelen, waar een leraar stap voor stap een grafische voorstelling opbouwt, waar hij leerlingen vragen stelt die beginnen met ‘waarom’, ‘hoe’ en ‘als we dit veranderen, wat…’.
Er is een natuurwet in het onderwijs, namelijk dat er een wezenlijk verschil is tussen de positie van de leerling en de leraar.
Het gaat hier om een verschil in de rol die we uitoefenen. Er is geen sprake van dat de een boven de ander verheven is; leerlingen en leraren kunnen in allerlei situaties als gelijken met elkaar omgaan. Laat ik het toelichten met een voorbeeld uit mijn werkelijkheid. Ik krijg elke week een uur tennisles van een uitstekende leraar. Hij is 47 jaar jonger dan ik. Hij kan mij van de baan timmeren met een oog dicht en met een kilo lood in elke schoen. Ik leer elke week van hem. Hij doet voor, hij corrigeert, hij laat mij ervaren hoe het anders kan, hij vertelt en hij laat me ook nog eens heel hard werken. Kortom, hij doet alles wat een echte leraar doet; hij leidt het leerproces. Het spreekt voor zich dat de relatie tussen ons, een twintiger en een zestiger, buiten de baan heel anders is. Als we lesgeven, verplaatsen we ons in de rol van leraar en leerling. Zo is het altijd geweest en zo zal het altijd blijven. Wie denkt dat het anders kan, heeft een vervormde blik op de werkelijkheid.
Het is jammer dat sommige bestuurders gevoelig zijn voor het fabeltje dat revolutionaire veranderingen in ons onderwijskundig handelen mogelijk zijn. Dat de posities van de lerende en leraar kunnen veranderen. Zij vallen leraren en leerlingen lastig met de laatste hype, terwijl leraren en leerlingen altijd zullen terugvallen op wat hen beiden verder helpt. Ons onderwijskundig handelen, ons vakmanschap, kunnen we in kleine stapjes verbeteren. Niet meer, niet minder.
Ik denk dat uit het bovenstaande mijn antwoord op jouw vraag overduidelijk blijkt. Je vraagt mij om een natuurwet te ontkennen. Dat gaat niet gebeuren.
Mijn wedervraag is: wat is er nodig voor jou om de gekleurde bril van de kerkvorst af te zetten en de werkelijkheid onder ogen te zien?
Groet, Jan Tishauser
1 Jan versus Jan (1)
2 Jan versus Jan (2)
3 Jan versus Jan (3)
4 Jan versus Jan (4)
5 Jan versus Jan (5)
6 Jan versus Jan (6)
7 Jan versus Jan (7)
8 Jan versus Jan (8)
9 Jan versus Jan (9)
10 Jan versus Jan (10)
11 Jan versus Jan (11)
12 Jan versus Jan (12)
13 Jan versus Jan (13)
14 Jan versus Jan (14)
15 Jan versus Jan (15)
16 Jan versus Jan (16)
17 Jan versus Jan (18)
18 Jan versus Jan (19)
19 Jan versus Jan (20)
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven