Jan versus Jan (20)

Tekst Jan Tishauser en Jan Bransen
Gepubliceerd op 08-03-2022
Elke maand wisselen Jan Bransen en Jan Tishauser op deze plek brieven met elkaar uit. Bransen is hoogleraar filosofie aan de Radboud Universiteit, zijn naamgenoot Tishauser de programmadirecteur van de Nederlandse ResearchED conferenties en van onderwijsadviesdienst B&T. Zij hebben het dit keer over het boek The Extended Mind van Annie Murphy Paul en de kijk van Andy Clark en David Chalmers op cognitie.

Hallo Jan,

Onze twintigste brief alweer, een klein jubileum. We gaan het dit keer hebben over het boek The Extended Mind van Annie Murphy Paul. Ik moet zeggen dat een ander boek Factfulness van Hans Rosling deze week vaker door mijn hoofd schiet. De in 2017 overleden Rosling benoemde vier problemen die de wereld onder ogen moest zien: het gevaar van een nieuw griepachtig virus dat zich door besmetting via de luchtwegen zou verspreiden, de klimaatcrisis, de mogelijkheid van een wereldwijde voedselcrisis en een mogelijke Derde Wereldoorlog. Er is nog geen sprake van een wereldoorlog, maar voor de burgers in Oekraïne omvat de oorlog wel hun hele wereld. We voelen ons allemaal betrokken bij wat de mensen daar overkomt, maar tegelijkertijd gaat het ons voorstellingsvermogen te boven.

Dit laatste begrip, voorstellingsvermogen, is naar mijn mening een kernbegrip in het boek The Extended Mind. Het is een boek waar veel uit te leren valt en ik kan iedereen die in het onderwijs werkzaam is, aanraden om het te lezen. Weliswaar heb je er wel meerdere korrels zout bij nodig, maar dat neemt niet weg dat er veel uit te leren valt. Bij de ondertitel: The Power of Thinking Outside of the Brain slaat de auteur de plank mis. Er is namelijk geen denken buiten ons brein, omdat er buiten het brein geen cellen beschikbaar zijn met het vermogen om te denken. Paul toont ook nergens in haar boek aan dat er buiten ons brein gedacht wordt. Toch gebruikt ze die aanduiding herhaaldelijk. Ik vind het heel jammer dat ze op deze manier haar doel voorbijschiet omdat deze misser haar, soms belangrijke, inzichten ontkracht.

Uiteraard moet de titel van het boek jou aanspreken omdat de term afkomstig is van twee filosofen, Andy Clark en David Chalmers, die de vraag stelden: waar houdt onze geest op en begint de rest van de wereld? Zij stelden dat onze geest niet begrensd wordt door de huid en de schedel, maar dat het een naar buiten reikend systeem is dat ons biologisch organisme verbindt met externe bronnen. In het boek geeft Paul een aantal overtuigende voorbeelden van hoe wij tot betere beslissingen en leerprestaties komen, als wij ons bewust zijn van de verbinding tussen onze geest, ons lichaam en de wereld om ons heen. In feite vormt het boek een pleidooi om beter naar ons lichaam te luisteren, vaker te bewegen als we willen nadenken of tot een beslissing willen komen, en lichamelijke ervaringen te incorporeren in ons onderwijs, ook als het om theoretische concepten gaat.

De auteur gebruikt herhaaldelijk het woordje ‘with’ waar ze eigenlijk ‘in’ had moeten gebruiken. We denken bijvoorbeeld niet met de natuur, maar in de natuur en we denken ook niet met een gebouw. Haar voorbeelden van ‘acts of embodiment’ zijn niet meer dan voorbeelden van de kracht van ons voorstellingsvermogen. Een ander probleem met het boek wordt gevormd door de kwaliteit van de onderzoeken waar ze aan refereert. Het zijn vaak onderzoeken met een experimentele opzet, niet zo heel veel deelnemers en zonder replicatie. Het gebruik van hersenscans komt regelmatig voor. Deze maken veel indruk, maar het aantal deelnemers aan zo’n studie is beperkt en we weten dat het juist interpreteren van deze kleurige plaatjes erg lastig is.

Een aantal zaken die zij benoemt, zijn niet zo nieuw of verassend; we weten allemaal uit eigen ervaring dat denken en wandelen goed samengaan. Zelf zie ik onze geest al veel langer als een stoffelijk deel van ons lichaam: als de stroom uitvalt, gaat het licht uit. Het is goed om te weten dat we tot betere beslissingen komen, als we goed naar ons lichaam luisteren en ik moet zeggen dat zij mij inspireert om weer wat vaker na te gaan hoe mijn ademhaling is en hoe mijn lijf voelt.

Wat mij echt verraste, zijn haar voorbeelden waaruit blijkt dat we weten zonder dat we weten dat we weten. Dat je bij het trekken van kaartjes uit vier stapeltjes kaarten al na tien kaarten gaat kiezen voor de stapels met meer kans op winst, terwijl je pas na veertig of vijftig kaarten je ervan bewust wordt dat er twee stapeltjes zijn met betere winstkansen. De vraag is wel wat dit voor praktische betekenis heeft.

Dat brengt me bij de onderwijspraktijk en ik moet helaas constateren dat de relevantie voor de onderwijspraktijk niet heel groot is. Deels omdat er niet veel nieuws onder de zon is en deels omdat we beperkt zijn in de mogelijkheden om ons onderwijs anders te organiseren dan we het nu doen. Dat het maken van conceptmappen het leren ondersteunt, wisten we al. Dat leren in groepen beter gaat, tja, waarom denk je dat we het uiterst succesvolle jaarklassensysteem hanteren? In bijna alle scholen en vakken wordt gewerkt met groepsopdrachten die door leraren goed worden gestructureerd. Voor individuele leraren zitten er misschien wat nuttige eyeopeners in. Ik vind het bewust gebruik maken van gebaren bij het leren een hele interessante mogelijkheid. Het boek inspireert om met je leerlingen naar buiten te gaan, bewegend te oefenen, excursies te ondernemen of gewoon buiten les te gaan geven.

Ik verdedig vaak en graag de stelling dat je voor toponderwijs niet meer nodig hebt dan een goed klimaat, een krijtbord op een driepoot, een boom die voor schaduw zorgt en een vakbekwame leraar. Het doet me veel genoegen dat The Extended Mind dit onderschrijft.

Ik ben benieuwd, Jan, wat jij uit dit boeiende en lezenswaardige boek hebt gehaald.

 

Jan Tishauser

 

-----

 

Beste Jan,

Terecht dat je in je brief allereerst begint over de dreigende Derde Wereldoorlog en over de verschrikkingen die de burgers van Oekraïne momenteel ondergaan. Het maakt onze woordenstrijd zo volstrekt futiel dat ik me haast schaam om op dit moment een brief te schrijven over Annie Murphy Paul’s The Extended Mind. Maar toch... Laat ik dan in ieder geval beginnen met je te bedanken voor de keuze van een boek dat zich ten doel heeft gesteld om van een wilde filosofische gedachtesprong iets te maken dat praktisch bruikbaar is. Dat getuigt van een toenaderingspoging die ik waardeer, ook al vind ik Paul’s boek niet geslaagd en denk ik vooral dat ze de fundamentele these van Andy Clark en David Chalmers niet begrijpt.

Waar gaat die these dan over? Clark en Chalmers betogen dat ons denken zich niet letterlijk afspeelt in de ‘mind’ en ik gebruik opzettelijk het Engels woord ‘mind’ omdat er daarvan geen goede Nederlandse vertaling te vinden is. Het Engelse woord ‘mind’ verwijst namelijk naar een entiteit, een ding, een object waarin zich letterlijk iets kan afspelen, waarin er sprake is van een haast tastbare ruimte, zoals de ruimte in een verhuisdoos of in een ladenkast. Zo’n entiteit komt niet voor in hoe we in het Nederlands spreken over wat er gebeurt als wij denken. In onze taal hebben wij geen associaties met een welbepaalde ruimte waarin zich dat denken afspeelt. Ik meen dat dat een groot voordeel is van de manier waarop wij in het Nederlands de mentale dimensie van ons bestaan conceptualiseren.

Mensen hebben gedachten en gevoelens, bouwen redeneringen, vormen oordelen, trekken conclusies en daarbij denkt eigenlijk niemand dat dat processen zijn die zich in ruimtelijke zin ergens afspelen. Vandaar dat het idee van een extended mind ons niet zoveel zegt. Gekoppeld aan de andere ‘E’s’ die tegenwoordig in de cognitiefilosofie met het idee van Clark & Chalmers verbonden worden – embodied, embedded, enacted –, ontstaat er ook in ons Nederlandse denken over cognitie echter wel degelijk een nieuwe visie op wat cognitie is. Dan gaat het om een biologisch vermogen, een vermogen dat belichaamde organismen hebben, die ingebed zijn in een rijke sociaal-culturele en natuurlijke omgeving en die daarin geëngageerd handelen. Dat vermogen zetten organismen in eerste instantie vooral in om een onderscheid te kunnen maken tussen wat iets lijkt te zijn en wat iets werkelijk is, omdat dat onderscheid cruciaal is om te overleven, om te eten en niet gegeten te worden. Cognitie, in deze zin beschouwd, is ons wapen tegen het wapen van de natuur dat camouflage heet, het vermogen om juist niet te lijken wat je werkelijk bent (zoals bijvoorbeeld een wandelende tak voor vogels geen lekker hapje probeert te zijn en een tijger voor een antilope een bos riet).

Cognitie kan als biologisch vermogen niet goed begrepen worden in termen van de computermetafoor die in het klassieke cognitivisme dominant is geworden. Die metafoor past wel goed bij de ‘mind’ als een ‘binnenruimte’, de kast van de eerste generatie computers waarin een centrale processor symbolisch gerepresenteerde informatie verwerkt en waarin de harde schijf relevante informatie opslaat. Zo’n computer heeft een input-apparaat nodig (een toetsenbord, bijvoorbeeld) en een output-apparaat (een monitor of een printer) en cognitie is dan het informatieverwerkende proces dat zich letterlijk in die computer afspeelt. Die scheiding tussen inputorgaan, outputorgaan, processor en harde schijf kan in een levend organisme niet zinnig gemaakt worden. Clark en Chalmers these gaat daarover, over de ongeschiktheid van die metafoor om een goede, verklarende en wetenschappelijk onderbouwde theorie te kunnen ontwikkelen over cognitie als biologisch vermogen.

Annie Murphy Paul heeft de klok wel ergens horen luiden, maar ze heeft niet echt begrepen waar de klepel hangt. Ze probeert te laten zien dat we niet ergens in denken maar wel ergens mee. Jij, Jan, denkt dat dat een vergissing is, maar daarmee laat je in feite zien dat ook jij niet weet wat Clark en Chalmers bedoelen met hun extended mind. Het gaat er namelijk niet om dat wij in de natuur en in gebouwen denken. Dat is een heel ander gebruik van het woordje ‘in’. Want, ja, wij zijn als denkende organismen wel ergens in een ruimte te lokaliseren, maar dat wil nog niet zeggen dat ons denken ook ergens in een ruimte te lokaliseren is. En het woordje ‘met’ is juist wel degelijk goed te gebruiken, op allerlei verschillende manieren, om uit te leggen wat we doen als we denken. ‘Met’ verwijst naar een meewerkend voorwerp. Het beroemde voorbeeld van Andy Clark is dat hij met de aantekeningen in zijn notitieboekje kan nadenken over een kwestie waarover hij zojuist een fundamentele discussie heeft gehad met een collega. Dat notitieboekje is zijn meewerkende voorwerp. Zonder die aantekeningen lukt het hem niet om goed, helder, gestructureerd na te denken over die lastige kwestie. Een mooi voorbeeld van hoe wij met iets kunnen denken, en voor Clark een voorbeeld van hoe zijn denken gelokaliseerd kan worden in een ruimte die meer omvat dan zijn ‘mind’. Zijn mind is als het ware extended omdat een deel van het denken gebeurt in zijn notitieboekje. Dat is dan een gebruik van ‘in’ dat wij in het Nederlands helemaal niet nodig hebben, hoewel we goed snappen dat je in letterlijke zin kunt spreken over het boekje als een meewerkend voorwerp, zoals een doelpaal ook een meewerkend voorwerp kan zijn, als ik bijvoorbeeld per ongeluk een doelpunt maak doordat ik de bal (het lijdend voorwerp) via de paal in het doel schiet. Natuurlijk voetbalt de paal niet mee, maar hij heeft als meewerkend voorwerp wel bijgedragen aan het scoren van mijn doelpunt.

Het spijt me dat deze brief wat lang is geworden en dat ik je hierin zoveel uitleg. Het leek me nodig, omdat Clark en Chalmers een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan een andere kijk op cognitie. Die kijk is voor het onderwijs van groot belang, maar dat gaat niemand ontdekken die zich door het bladzijden lang voortkabbelende verslag van Paul heenwerkt. Je komt allerlei leuke wetenswaardigheden tegen en Jan, je vat haar weinig schokkende conclusie best leuk samen, vind ik, door het boek te zien als niet meer dan een aanmoediging om met je leerlingen naar buiten te gaan en om excursies te organiseren.

Maar daarmee mis je wel het belang voor het onderwijs van de nieuwe ‘4E’ kijk op cognitie. Want de boodschap daarvan is dat kennisverwerving geen kwestie is van het verwerken van symbolische representaties (letters en cijfers in boeken) en geen kwestie van het opslaan van informatie in het langetermijn geheugen. Lichamen zijn geen mechanismen om hersenen van lokaal naar lokaal te verplaatsen. Mensen zijn biologische organismen, intelligente belichaamde actoren die geëngageerd in de wereld zijn en voor wie leren en ontwikkelen zich afspeelt in rijke sociaal-culturele en natuurlijke omgevingen, omgevingen waarin ze intelligent leren omgaan met alle meewerkende voorwerpen die er toe doen. We doen onze kinderen en onszelf enorm te kort als we de fantastisch veelsoortige verzameling meewerkende voorwerpen die de wereld rijk is, reduceren tot een stapeltje verplichte literatuur.

Volgende keer wil ik het in onze briefwisseling graag hebben over een boek dat zich op jouw vakgebied bevindt: Gert Biesta’s Onderwijsonderzoek. Een onorthodoxe introductie.

 

Vriendelijke groeten – Jan Bransen

Verder lezen

1 Jan versus Jan (1)
2 Jan versus Jan (2)
3 Jan versus Jan (3)
4 Jan versus Jan (4)
5 Jan versus Jan (5)
6 Jan versus Jan (6)
7 Jan versus Jan (7)
8 Jan versus Jan (8)
9 Jan versus Jan (9)
10 Jan versus Jan (10)
11 Jan versus Jan (11)
12 Jan versus Jan (12)
13 Jan versus Jan (13)
14 Jan versus Jan (14)
15 Jan versus Jan (15)
16 Jan versus Jan (16)
17 Jan versus Jan (17)
18 Jan versus Jan (18)
19 Jan versus Jan (19)

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent