Hallo Jan,
Ik heb met belangstelling je laatste brief gelezen en lang geaarzeld over mijn antwoord. Ik heb zelfs even getwijfeld of wij wel door moeten gaan met deze briefwisseling. Of we niet in een voor de lezer slaapverwekkende herhaling van zetten vervallen. Ik heb besloten niet in te gaan op je vraag over ongelijkheid. We hebben daar al genoeg woorden aan besteed. Dan rest dus de vraag of wij na deze pandemie een nieuwe onderwijswereld zullen hebben en hoe ik hoop dat die eruit zal zien.
Laat ik eerst de huidige situatie nog eens onder de loep nemen. Die laat een nogal divers beeld zien. Scholen in het primair onderwijs zijn weer gedeeltelijk open, terwijl het voortgezet onderwijs nog is gesloten. Het aanbod dat leerlingen krijgen in deze periode is ook heel divers. We horen nogal wat juichende geluiden over de creativiteit en het aanpassingsvermogen van het onderwijs. Er wordt al geopperd dat het nieuwe afstandsonderwijs een oplossing kan zijn voor de problematiek van de ‘thuiszitters’, terwijl anderen menen nu reeds een uitspraak te kunnen doen over de opbrengsten van het afstandsonderwijs.
De werkelijkheid is, vrees ik, zeer geschakeerd. Een aantal schoolteams dat weer aan het werk gaat, zal ook moeten omgaan met het onbehagen dat is ontstaan doordat de ene collega overuren heeft gedraaid, terwijl de ander zes weken extra vakantie heeft genoten. Ouders met kinderen op verschillende scholen constateren dat het ene kind een veel rijker en beter gestructureerd aanbod heeft gekregen dan het andere.
De minister van onderwijs vervalt weer in het aloude adagium van de politiek: het onderwijs dient in de eerste plaats de economie als vorm van kinderopvang. Scholen worden daarom min of meer gedwongen tot hele dagen onderwijs in plaats van de, onderwijskundig gezien, veel betere oplossing van halve dagen.
Eerlijk gezegd ben ik vrij somber over de gevolgen van deze pandemie voor het onderwijs op korte termijn. Er is gewoon schade aangericht. Een aantal kinderen heeft wekenlang de veiligheid die de schoolomgeving hen bood, moeten ontberen. Door de verschillende thuissituaties zijn de verschillen tussen kinderen binnen een klas en binnen een school vergroot en er zijn echte achterstanden ontstaan. Het onderwijs is ontregeld en het zal even duren voordat het weer geregeld is. Naar mijn smaak zijn de positieve ontwikkelingen die we zien als gevolg van deze crisis eerder uitzonderingen waar we ons aan vastklampen dan de regel; het zilveren randje om een donkere wolk.
Als ik wat meer afstand neem en het geheel overzie, dan is enige relativering wel op zijn plaats. Nederlandse kinderen brengen zo ongeveer de meeste uren in de schoolbanken door van alle kinderen wereldwijd, zonder dat dit aanwijsbare positieve gevolgen heeft voor de leeropbrengsten, eerder het tegendeel. Die paar maanden zonder effectief onderwijs kunnen we best hebben.
Terugkomend op je vraag: Ik denk dat ik die het best in twee delen kan beantwoorden, wat ik verwacht en wat ik hoop.
Laat ik beginnen met mijn verwachtingen. Ik verwacht geen grote veranderingen in onze onderwijswereld. In zijn algemeenheid kun je stellen dat verandering niet de regel is. De meeste zaken blijven gelijk en als er al veranderingen zijn, dan voltrekken die zich in een uiterst langzaam tempo, tenzij het oppervlakkige veranderingen betreft. De geschiedenis leert ons dat het onderwijs is zoals het is en blijft zoals het is. Sinds de broodnodige afschaffing van het gepersonaliseerde onderwijs in 1806 kennen we in Nederland (en in de rest van de wereld) het jaarklassensysteem. Inmiddels hebben we twee wereldoorlogen en een grote pandemie gekend zonder dat dit op de langere termijn heeft geleid tot fundamentele veranderingen in het onderwijs. Er is vanaf het begin van de twintigste eeuw een consistent (falende) neiging om het onderwijs te willen vernieuwen, hetgeen met regelmaat leidt tot zogenoemde vernieuwingsscholen. Deze vernieuwingen gaan echter vrijwel nooit verder dan een vernislaagje.
Dat komt omdat het onderwijs onderhevig is aan een natuurwet: het vindt plaats in de relatie tussen een meer wetende en een minder wetende. Het is de meester die de leerling inwijdt in de geheimen van de kenniswereld. De meester zal altijd leidend zijn en de leerling volgend. Een verandering daarin is net zo reëel als het verdwijnen van de zwaartekracht.
In dit verband vind ik jouw term ‘normleerling’ een fraaie vondst. Het is een zeer slimme stropop. Je weet uiteraard dat niemand binnen het onderwijs het ooit heeft over een normleerling. Als term is het wel fraai; ondanks het feit dat de normleerling nergens bestaat, wil iedereen er uiteraard zo snel mogelijk vanaf. Wat we wel kennen, zijn normen waaraan een leerling moet voldoen. Gedragsnormen en kennisnormen. Dit is even blijvend als gewenst.
Uiteraard hoop ik wel op veranderingen binnen wat er mogelijk is. Mijn hoop richt zich op de kwaliteit van ons onderwijs. Die kan namelijk beter. Om te beginnen hoop ik dat onze toekomstige leraren goed worden toegerust voor het vak dat ze gaan uitoefenen. Er zijn nog te grote verschillen in kwaliteit van de huidige lerarenopleidingen, waardoor toekomstige leraren nog altijd hocus-pocus onderwijskunde krijgen bijgebracht over meervoudige intelligentie en leerstijlen. Daarentegen toonden Tim Surma en Kristel Vanhoyweghen aan dat op veruit de meeste lerarenopleidingen de belangrijkste instructieprincipes niet of nauwelijks onderwezen worden.
Ik hoop dat we erin gaan slagen om te zorgen voor doorgaande leerlijnen van primair onderwijs tot en met het eind van het voortgezet onderwijs. Leerlijnen die gebaseerd zijn op degelijk onderzoek (en niet op niet bestaande vage vaardigheden zoals ‘kritisch denken’). Leerlijnen waarin eerdere stof herhaald wordt, zodat leraren uit primair onderwijs niet langer verbaasd hoeven vast te stellen dat kennis na een paar jaar voortgezet onderwijs is weggezakt.
Ik hoop dat we bereid zijn om te investeren in adequate, gratis kinderopvang voor alle kinderen, zodat we de scholen kunnen bevrijden van urennormen die niets met onderwijs te maken hebben maar alles met de wens van ouders om de zorg voor hun kinderen uit te besteden.
Uiteraard hoop ik dat leraren toegang blijven houden tot relevant wetenschappelijk onderzoek en ondersteund worden bij de toepassing van de uitkomsten daarvan in hun onderwijspraktijk.
Ten slotte hoop ik op een curriculum waarin cognitieve vakken, creatieve vakken en bewegingsonderwijs een gelijkwaardige plaats krijgen. De eenzijdige focus op cognitie in het Nederlandse onderwijs levert bitter weinig op. Juist op cognitief terrein onderscheidt ons onderwijs zich nauwelijks, terwijl we op die andere gebieden naar mijn mening nogal tekort schieten.
Dit leidt mij tot mijn volgende vraag aan jou. Je schetste in je boek en ook in je laatste brief een karikatuur van ons onderwijs. Alsof het bestaat uit disciplineren, protocollen en normleerlingen. Je vergelijkt ons onderwijs met een repetitiehok, terwijl het volgens jou een oefenruimte zou moeten zijn.
Mijn vraag aan jou is: wat is er voor jou nodig om afscheid te nemen van je karikatuur, om onder ogen te zien dat ons onderwijs, in al zijn imperfectie, een oefenruimte is en dat altijd is geweest?
Jan Tishauser
-------------------------------------------------
Beste Jan,
Hoewel er in iedere brief van jou wat terugval is te constateren, blijf ik toch ook optimistisch, omdat er in iedere brief nieuwe punten van overeenstemming opdoemen. Wat dat betreft is dit een leerzaam onderhoud.
We zijn het eens over gratis kinderopvang voor alle kinderen, wat mij betreft liefst in een brede school waarin inderdaad niemand last zou moeten hebben van urennormen.
We zijn het eens over de gelijkwaardige plaats die bewegingsonderwijs en creatieve vakken naast de cognitieve vakken zouden moeten krijgen. Wellicht ben ik wel meer dan jij een voorstander van meer integratie en het woord ‘vak’ zou ik in dit verband liever helemaal vermijden. Evenveel beweging, creativiteit en cognitie op school, liefst in mooie brede projecten.
We zijn het eens over de aandacht voor de kwaliteit van het onderwijs die nodig is; we zijn het er over eens dat die kwaliteit verbeterd moet worden en dat we daarvoor moeten beginnen met het verbeteren van de lerarenopleidingen.
Dat is toch mooi, hoe we op deze punten naar elkaar toegroeien.
Daarmee vergeleken is jouw laatste vraag over het onderscheid dat ik maak tussen de school als oefenruimte en de school als repetitiehok een heel stuk minder fraai. Het lijkt wel alsof je nooit verder bent gekomen dan het lezen van de inleiding van mijn boek. Na bladzijde 18 heb ik het namelijk niet meer over dit onderscheid. Ik kan me niet voorstellen dat je de resterende 190 pagina’s niet gelezen hebt en ik kan me eigenlijk ook niet voorstellen dat je al die pagina’s bent blijven lezen als een lange serie variaties op deze simpele tegenstelling. Als dat wel zo is, dan vrees ik dat jij het bent die van mijn boek een karikatuur heeft gemaakt. Dat zou voor mij een reden zijn om te stoppen met deze briefwisseling. Maar omdat ik toch ook steeds weer vooruitgang zie in ons wederzijds begrip en iedere gelegenheid aangrijp om mijn visie onder de aandacht te brengen van wie maar horen wil, ga ik door.
Daarbij moet ik dan beslist reageren op jouw opmerking over de natuurwet waaraan volgens jou het onderwijs onderhevig is. Onderwijs speelt zich volgens jou natuurlijkerwijze af tussen een meer wetende en een minder wetende. Er is daardoor, zo schrijf je, sprake van inwijding in geheimen waardoor de meester altijd leidend is en de leerling volgend.
Zelfs als je alleen maar de inleiding van mijn boek gelezen zou hebben, weet je dat ik de personen die in het onderwijs een relatie met elkaar hebben anders typeer. Ik heb het op pagina 9 en 10 over de oudere en de jongere: over de meer toegewijde en zorgzame ouderen en de meer loyale en vertrouwensvolle jongeren. In de eerste brief die ik jou schreef heb ik al duidelijk gemaakt dat dit onderscheid tussen volwassenen en kinderen pas sinds de Verlichting gegoten wordt in termen van een cognitieve achterstand.
Er is hier dan ook helemaal geen sprake van een natuurwet, maar van een zeer specifieke, typisch moderne interpretatie van wat een biologisch gegeven lijkt te zijn: het langdurig op elkaar aangewezen zijn van oudere en jongere mensen. In die relatie tussen ouderen en jongeren is heel duidelijk sprake van een verschil in macht, een verschil dat in eerste instantie puur fysiek, lichamelijk van aard is. Maar dat verschil is wel fundamenteel instabiel, omdat de jongeren groter en sterker worden en mettertijd de ouderen van hun troon zullen stoten. Dat hoort in de dierenwereld bij die natuurwet waar jij het over hebt.
Interessant genoeg is er bij mensen nu juist op dit vlak van fysieke macht iets anders aan de hand. Mensen doen sinds jaar en dag hun best om machtsverschillen te rechtvaardigen. Het is niet omdat de volwassene fysiek sterker is dat hij mag bepalen wat er moet gebeuren, maar omdat...puntje, puntje puntje. En daar schuiven mensen dan allerlei verschillende rechtvaardigingen naar voren. Bijvoorbeeld omdat de oudere het beter weet, of omdat hij het beter kan, of een beter ontwikkeld moreel kompas heeft, of minder last heeft van emotionele impulsiviteit. En ga zo maar door.
Misschien zijn dat niet meer dan flauwe rationalisaties die op geen enkele manier echte rechtvaardigingen zijn. Maar dat neemt niet weg dat ze wel allerlei structurerend en verklarend werk doen. Eén van die rationalisaties breng jij in: het is omdat de ouderen meer weten dat zij altijd zullen blijven leiden en de jongeren zullen moeten volgen. Dat is echter precies de rationalisatie die ik ondeugdelijk vind, die ik vind zorgen voor vervormend onderwijs. Dat ligt nog best complex, dus ik moet je dan toch maar aanraden die resterende 190 pagina’s te lezen.
Als je dan in hoofdstuk 5 terecht komt, dan kun je daar mijn zorgen over de kwaliteit van onderwijs lezen. Ik ben het met je eens dat die kwaliteit op de eerste plaats onze aandacht verdient. En daarbij ben ik het met je eens dat we het dan zeker over de kwaliteit van de leraren moeten hebben en dus over de kwaliteit van de lerarenopleidingen. Ik ben het vervolgens ook nog met je eens dat het geen pas geeft, als de belangrijkste instructieprincipes aan veel lerarenopleidingen niet of nauwelijks onderwezen worden. Maar daar voeg ik dan wel onmiddellijk aan toe (en hier zullen we wel weer van mening gaan verschillen) dat kwalitatief goed onderwijs veel meer is dan effectief instrueren. Dat moet jij toch ook vinden, als je een derde van de tijd aan beweging en een derde van de tijd aan creativiteit wilt besteden. Misschien hebben leraren wel een beetje kennis van instructie nodig, om hun leerlingen te laten bewegen en aan te zetten tot creativiteit. Maar ver kom je niet, op die gebieden, als je alleen maar goed kunt instrueren. Bovendien, en dat is mijn fundamentele zorg in dat vijfde hoofdstuk, instrueren is een puur instrumenteel vermogen, gericht op effectiviteit. Die focus op effectiviteit zal ons verleiden om de kwaliteit van het onderwijs af te willen lezen aan de resultaten die geboekt worden. En dat leidt volgens mij de aandacht af van wat echt de kwaliteit is van onderwijs: dat ouderen en jongeren het in een rijke leeromgeving goed hebben met elkaar.
Daar sluit mijn vraag aan jou voor deze keer op aan: hoe ziet voor jou een episode op school eruit als leerlingen en leraren het met elkaar goed hebben? Waar bestaat die goede kwaliteit uit? Wat maakt een dag op school een goede dag? Of, in termen van wat we in deze coronatijden meemaken: wat voor goeds missen leraren en leerlingen, doordat zij nu niet samen op school zijn?
Ik ben benieuwd naar jouw antwoord.
Groeten – Jan Bransen
1 Jan versus Jan (1)
2 Jan versus Jan (2)
3 Jan versus Jan (3)
4 Jan versus Jan (4)
5 Jan versus Jan (5)
6 Jan versus Jan (6)
7 Jan versus Jan (8)
8 Jan versus Jan (9)
9 Jan versus Jan (10)
10 Jan versus Jan (11)
11 Jan versus Jan (13)
12 Jan versus Jan (14)
13 Jan versus Jan (15)
14 Jan versus Jan (16)
15 Jan versus Jan (17)
16 Jan versus Jan (18)
17 Jan versus Jan (19)
18 Jan versus Jan (20)
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven