Onderzoek

Georganiseerd wantrouwen (4): De staat van het toezicht

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 07-04-2020 Gewijzigd op 07-06-2021
Beeld Loek Weijts
De onderwijsinspectie heeft het moeilijk. Ze werd de afgelopen twee jaar geconfronteerd met complexe kwesties en slechte publiciteit. Op 22 april zou de jaarlijkse Staat van het Onderwijs verschijnen, maar hoe is het eigenlijk met de staat van het toezicht?

(Bij het ter perse gaan van dit nummer was de Staat van het Onderwijs tot nader order uitgesteld; op 22 april werd de Staat gepubliceerd, lees hier de analyse).


Begin maart publiceerde NRC dat de inspectie Leefomgeving en Transport de rug niet recht had gehouden tegenover het ministerie van Binnenlandse Zaken. Op verzoek van ambtenaren had ze een rapport flink aangepast, recht tegen haar eigen conclusies in.
Inspecties vallen rechtsreeks onder de ministeriële verantwoordelijkheid en dat maakt het lastig voor ze om echt onafhankelijk te zijn. De belangrijkste spelregels om de onafhankelijkheid van het toezicht te garanderen, zijn vastgelegd in de zogenoemde aanwijzingen inzake rijksinspecties, zegt Pieter Welp, die de Inspectieraad (de gezamenlijke inspecteurs-generaal) strategisch adviseert. ‘Maar dat is papier. In de praktijk gaat het ook om cultuur en gedrag: hoe ga je samen met die voorschriften om? Hoe onafhankelijk stel je je op en hoe veel ruimte krijg je daarvoor?’
Een inspectie concurreert altijd om geld, middelen en aandacht met anderen in een departement. En dan ben je als inspecteur-generaal weleens te meegaand. Het toezicht uit de ministeriële organisatie halen, lijkt niet per se een oplossing, leert de vergelijking met toezichthouders op de markt, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Autoriteit Financiële Markten. Zij zijn weliswaar anders gepositioneerd, als zelfstandige bestuursorganen, maar ook hun onafhankelijkheid – van de sector of van de minister – blijft een terugkerend thema.

 

Opmerkelijke timing

Hoe onafhankelijk is de onderwijsinspectie eigenlijk? En heeft zij genoeg middelen en personeel? Iedere inspectie denkt natuurlijk dat zij uniek is, maar geloof dat maar niet. Welp, die al jaren meeloopt in de toezichtwereld en die in 2013 voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een invloedrijk adviesrapport schreef: ‘Het domein is voor een toezichthouder uniek, maar de dilemma’s over hoe je toezicht houdt (op bestuur of achter in de klas bijvoorbeeld), hoe je risico’s in kaart brengt en hoe je je onafhankelijkheid borgt, zijn vergelijkbaar. Alle inspecties worstelen met hetzelfde, alleen staat de een op een ander punt in de discussies dan de ander.’
Laten we eens naar de cijfers kijken. In het laatste jaarverslag van de onderwijsinspectie (over 2018, verschenen in de zomer van 2019) staat dat 600 personeelsleden circa 3.500 onderzoeken en bezoeken deden; per jaar komen er ruim twintigduizend vragen en meldingen binnen, waaronder drieduizend ‘signalen’. Met de huidige capaciteit kunnen we de gewenste inzet op signalen niet voldoende vormgeven, waarschuwt op dat moment inspecteur-generaal Monique Vogelzang.
Ze gaf daarmee een helder signaal af. Want zes maanden eerder constateerde de Auditdienst Rijk (ADR) dat het bij de onderwijsinspectie juist aan het afhandelen van die signalen schortte. De ADR concludeerde zelfs dat het eindexamendrama bij LVO in Limburg zonder de vertrouwelijke melding door een medewerker van de school ‘waarschijnlijk nooit boven water was gekomen’. Reden genoeg voor Vogelzang om niet al te meegaand te worden en een goed gesprek met haar minister te voeren. Of en hoeveel extra formatie ze precies heeft losgekregen, is onduidelijk; het jaarverslag 2019 is nog niet verschenen.

 

In het jaarverslag 2018 van de Inspectie staat dat de ‘systematiek voor registratie van signalen (is) aangescherpt en signalen een vaste plek (is) gegeven in onze rapporten over besturen en scholen. Ook zijn we in gesprek gegaan met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd over wat we van hun vernieuwde aanpak kunnen leren. In 2019 willen we onze werkwijze ten aanzien van signalen verder aanscherpen.’

Op de vraag van de redactie wat die systematiek behelst en of de werkdruk bij de inspectie in het algemeen niet vraagt om meer middelen, antwoordde de inspectie dat het loket waar meldingen binnenkomen is versterkt met extra capaciteit, scholing en extra expertise, waardoor de registratie en duiding van signalen beter verloopt.

Na publicatie van dit artikel verwees de inspectie meer specifiek naar een Kamerbrief van de minister van 1 november 2019, waarin staat: In het totaal gaat het om 5 fte voor een nieuwe en betere aanpak voor omgang met signalen en meldingen en 3 fte voor versterking van de directie vo.

 

Feit is dat Vogelzang per 1 april 2020 is vertrokken bij de onderwijsinspectie (i.v.m. de coronacrisis is het vertrek van Vogelzang uitgesteld; dit was op moment van publiceren nog niet bekend, red. 22 april 2020). Een opmerkelijke timing: twee weken voor het jaarlijkse hoogtepunt, de publicatie van De Staat van het Onderwijs.
Vogelzangs vertrek werd bekendgemaakt vlak nadat scholen in het Reformatorisch Dagblad hadden geklaagd over het gedrag van een aantal inspecteurs. Zij zouden tijdens schoolbezoeken intieme vragen hebben gesteld aan leerlingen in het kader van een themaonderzoek naar burgerschap en seksuele diversiteit. Een vraag als ‘Kun je een piemel tekenen?’ had een leerling huilend de klas uitgejaagd. Wie twijfelt over de onafhankelijkheid van de onderwijsinspectie, zal in het vertrek van Vogelzang de hand van (gereformeerd) minister Slob zien. ‘Ook als het er niks mee te maken heeft: het feit dat de gedachte bij u opkomt, is niet gek en natuurlijk dodelijk voor de beeldvorming,’ zegt ook Pieter Welp.
Berend Kamphuis, voorzitter van Verus (vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs, waarbij veel bijzondere scholen zijn aangesloten), sprak in februari met de inspectie over wat hij ‘deze ongemakkelijke gebeurtenis’ noemt. Hij werd in dat gesprek overtuigd dat de inspectie oprecht vond dat zij ‘correct en fair gehandeld had’ en haar best deed ‘verantwoording af te leggen’. Hij vertrouwt nu op de Tweede Kamer, die vragen over de piemelkwestie heeft gesteld, en hij wacht het onderzoeksrapport van de inspectie af.
Het is overigens diezelfde Tweede Kamer die een rol speelt in dit soort akkefietjes, zegt Kamphuis: ‘Je ziet vanuit delen van de politiek dat men moeite heeft met bepaalde opvattingen en vindt dat die moeten verdwijnen.’ Hij zegt het niet met zo veel woorden, maar de suggestie blijft hangen dat de inspectie zich in dit geval om een boodschap heeft laten sturen door progressieve partijen.

 

Internationale tips
 

Nederland is wereldwijd vrij uniek in de keuze voor bestuursgericht toezicht, zegt Melanie Ehren, hoogleraar Educational Governance aan de VU. Maar er zijn lessen te trekken uit het buitenland. ‘Met name in Schotland en Engeland, dat ik het beste ken, zie je dat de inspectie bewust stuurt op verbetering van het stelsel via een Staat van het Onderwijs zoals bij ons, maar ook door good practices onder de aandacht te brengen. In Nederland blijft de inspectie daar liefst zo veel mogelijk van weg. Dat is jammer, want er is wel een verschil tussen zeggen hoe het moet en voorbeelden geven. Ook in een autonoom stelsel kun je scholen van informatie voorzien om beslissingen te nemen. De inspectie mag daarin best wat minder voorzichtig worden.’

Met elkaar samenwerken en kennis delen blijft bij ons lastig, legt Ehren uit, ‘omdat scholen en besturen in Nederland verantwoordelijk zijn voor hun individuele prestaties. Daar wringt het toezicht soms. Scholen die geen last hebben van het lerarentekort en collega-scholen die dat wel hebben, werken bijvoorbeeld nauwelijks samen. Dat kan anders. In West-Belfast (Noord-Ierland) keek de inspectie een paar jaar geleden onder meer naar de prestaties van alle scholen in dat deel van de stad. Kleuter-, basis- en vo-scholen, maar ook naschoolse opvang, zaten in één netwerk en formuleerden met elkaar doelen over prestaties, doorstroom van leerlingen en het voorkomen van uitval. De inspectie monitorde en hield toezicht op regioniveau (uitgebreid rapport). Dat zou in het kader van kansengelijkheid ook in Nederland een interessante gedachte zijn.’



Artikel 23

Toezicht houden is balanceren op een slap koord in Nederland. Immers, artikel 23 van de Grondwet garandeert scholen onderwijsvrijheid. En dat betekent in dit geval dat de inspectie mag controleren of er op een school aandacht wordt besteed aan seksuele diversiteit in de samenleving (deugdelijkheidseis), maar dat een school dat vanuit eigen opvattingen mag invullen. ‘Nederland heeft lang gewerkt met leven en laten leven’, zegt Kamphuis. ‘De wereld wordt er echt niet beter van als we met elkaar datgene wat we slecht vinden alleen maar proberen uit te bannen.’ Maar hoe ver kun je gaan als toezichthouder? En naar wie laat je je oren hangen, de minister of (delen van) de samenleving?
Welp adviseerde in 2013 in het WRR-rapport Toezien op publieke belangen dat inspecties niet alleen moeten afvinken of voldaan wordt aan wet- en regelgeving, maar ook bredere problemen in hun domein moeten signaleren en agenderen. Hoe ver je daarin mag gaan, is sindsdien een discussie, getuige ook de update Reflecties op de staat van het toezicht (2019) van de Inspectieraad. Welp: ‘Omdat je als inspecteur elke dag in die praktijk staat, zie je misschien dingen die niet bij wet verboden zijn, maar wel onwenselijk. Of kwaliteitsproblemen waarvoor jij niet aan de lat staat, maar die maatschappelijk wel relevant zijn. Om dat bespreekbaar te maken, moet je soms lef tonen en je nek durven uitsteken. Maar af en toe zul je je neus stoten en je hand overspelen of ergens tegenaan lopen waarvan je achteraf zegt: dat had ik misschien anders moeten doen.’


Schroefjes

In de piemelkwestie lijkt de inspectie precies dat te zijn overkomen, net als in de casus rond het Cornelius Haga Lyceum in Amsterdam. Mede onder druk van een bezorgde Tweede Kamer en waarschuwingen voor radicalisering door de AIVD en de media zette de inspectie begin 2019 hoog in op deze orthodox-islamitische middelbare school. Burgerschapslessen zouden er onvoldoende zijn en er zou sprake zijn van financieel wanbeheer. Maar de school ging in verweer en de rechter stelde haar december 2019 in het gelijk: de inspectie was te ver gegaan. Het ontbrak aan een wettelijke basis voor de oordelen die de inspecteur velde.
Tja, de ene keer krijg je als inspecteur het verwijt dat je te veel meedenkt met politiek of beleid en de andere keer buig je te veel mee met de sector. In dat spanningsveld van soms tegengestelde belangen moeten toezichthouders hun weg vinden. Dat is soms geen gemakkelijke opgave, maar inherent aan het vak, aldus Welp. ‘Onafhankelijkheid en partijdigheid blijven een lastige scheidslijn die niet met een schaartje valt te knippen.’ Onderwijs is een complexe sector en dat maakt toezicht ook ingewikkeld, zegt hij. Er is nu eenmaal verschil tussen toezicht op een fabriek of een school. ‘Of er een schroefje zit of niet, is makkelijker vast te stellen dan of een school kwaliteit levert of niet.’
De overheid heeft daarbij een sterke voorkeur voor kwantitatieve data, cijfers dus, vindt Welp: ‘Dat voelt objectiever en wetenschappelijker, maar het is juist in onderwijs of jeugdzorg vaak lastig om de opbrengsten of de kwaliteit in een hard cijfer neer te zetten. Sterker nog, het leidt tot perverse effecten.’
Anderzijds, zo relativeert hij zijn eigen woorden: ‘Elk systeem perverteert op een gegeven moment, dat heet entropie of systeemerosie. Dat woord komt uit de machinebouw: elk systeem dat je neerzet begint te roesten vanaf dag één. Het eerste jaar is dat niet zo erg en het tweede en derde misschien ook niet, maar je weet gewoon: over vijf jaar moet ik deze machine vervangen. Met toezicht is dat niet anders. Prestatie-indicatoren, kwaliteitscriteria: op het moment dat je ze neerzet, moet je er al voor beducht zijn dat mensen hun gedrag gaan aanpassen en daarmee het systeem ondermijnen. Dat zien we ook gebeuren met teaching to the test. Met andere woorden, toezicht moet je sowieso elke drie of vier jaar aanpassen: ook toezicht is nooit af.’


Stevig gesprek

Toezicht dat voortdurend in transitie is, vergt ook veel van de eigen organisatie. Dat bleek bijvoorbeeld in de zomer van 2018, bij het examendrama bij LVO in Limburg. Niet alleen een tekort aan capaciteit om signalen na te gaan, maar ook onervarenheid van inspecteurs met de nieuwe manier van bestuursgericht toezicht was hierin een factor. Onderzoeker Meike Bokhorst: ‘Opeens moesten inspecteurs een stevig gesprek voeren met verbaal sterke bestuurders in plaats van achter in de klas te zitten. Niet iedereen was daartegen opgewassen of voldoende op getraind. Als inspecteur ga je dan semigerustgesteld weer weg, terwijl je eigenlijk nog kritische vragen had moeten stellen.’
Bokhorst doet onderzoek aan de Universiteit Utrecht naar zogenoemd bestuurlijk verval bij misstanden in semipublieke instellingen. Simpel gesteld: speelt het een rol als bestuurders lang op hun plek zitten? Ja, dat kan zeker een rol spelen, luidt het antwoord. ‘Sommige bestuurders worden extreem zelfverzekerd en vinden het moeilijk om nog tegenmacht te organiseren.’ Als onderwijsinspecteur moet je dan wel heel sterk in je schoenen staan om nog kritische vragen te blijven stellen.
De vraag is of de onderwijsinspectie voldoende instrumenten heeft voor effectief bestuursgericht toezicht. ‘Bij woningbouwcorporaties en in de financiële sector heb je bijvoorbeeld fit & proper-tests voor bestuurders, die periodiek “op examen” moeten komen bij de Autoriteit Woningcorporaties en bij toezichthouder De Nederlandsche Bank. Maar onderwijs kent een traditie van autonomie voor scholen; bestuurders worden benoemd zonder dat OCW of inspectie daar enig zicht op heeft.’
De onderwijsinspectie heeft ook gebrek aan bevoegdheden om de individuele bestuurder aan te spreken op diens handelen, aldus Bokhorst. ‘Ze mag wel naar bestuurlijk handelen kijken, naar “het bestuur”, maar niet naar individuele bestuurders en hun aandeel in het ontstaan van problemen, niet naar “de bestuurders”.’ Bestuurders die een school met misstanden achterlaten, kunnen daardoor gewoon naar een volgende school (en dat gebeurt soms ook). De inspectie kan ze persoonlijk geen strobreed in de weg leggen.

 

Slechte pers
 

De inspectie kwam de laatste jaren geregeld negatief in de publiciteit:
 

  • Juni 2018: eindexamendrama LVO Limburg. 354 eindexamens werden ongeldig verklaard. De Auditdienst Rijk oordeelt uiteindelijk dat de inspectie eerder en beter had kunnen handelen.

  • Zomer 2019: inspecteurs controleren burgerschapslessen op het Cornelius Haga Lyceum (Amsterdam). De rechter oordeelt ten slotte dat ze haar boekje te buiten is gegaan.

  • Schooljaar 2018/2019: stichting Scholen voor Persoonlijk Onderwijs stapt naar de rechter, tegen het openbaar maken van een negatief inspectieoordeel. Ze verliest deels.

  • Begin 2020: gereformeerde en joods-orthodoxe scholen klagen dat inspecteurs intieme vragen zouden hebben gesteld aan leerlingen bij toezicht op lessen seksuele diversiteit. De inspectie onderzoekt de zaak nog.

 

Hulptroepen

De inspectie staat in het Nederlandse bestel vanzelfsprekend op afstand, maar kan wel extra hulptroepen inschakelen. Probeer als externe toezichthouder de interne toezichthouders te stimuleren zich te professionaliseren, zegt Bokhorst, voor een soort extra, gedelegeerd toezicht. ‘Zij zijn de werkgevers van de bestuurder en moeten die rol serieus vervullen. Dat gebeurt nu nog niet overal voldoende. Het helpt ook als een raad van toezicht (rvt) meegroeit met een bestuurder: zit deze er net, dan moet je meer adviseren en coachen. Maar zit de bestuurder er langer dan zeven jaar, dan is het misschien verstandig om te vragen: ben je nog nieuwsgierig, vind je je taak nog leuk? Moet je niet een stapje terug doen of wat heb je nodig aan tegenmacht?’
Hoe urgent zijn die hulptroepen? Meestal gaat het toch goed? Bokhorst: ‘De inspecteur-generaal zegt: grote misstanden komen toch wel aan het licht en op de goede scholen moet je niet te veel last veroorzaken. Maar de zorgen zitten bij het middensegment, waarin sommige scholen suboptimaal presteren. Leraren zijn ongelooflijk loyaal en bewegen wel om een slechte bestuurder heen. Maar uiteindelijk is dat natuurlijk niet goed voor een school.’
Naast professioneler intern toezicht als impuls voor betere kwaliteit bepleit Bokhorst ook meer gebruik van onderzoek naar bestuurlijk handelen. ‘Voeg dat samen en haal er patronen uit. Dan zie je dat er wel degelijk risicofactoren zijn voor slecht bestuur bij bepaalde typen bestuurders en in bepaalde settings, bijvoorbeeld als er alleen maar machomannen zitten of het bestuur te weinig divers is, of soms juist als scholen een prijs hebben gewonnen voor excellentie of voor het beste jaarverslag. Dan kan er ook een soort versloffing optreden: we doen het toch goed?’ Probeer op basis van die kennis als inspectie je eigen mensen op te leiden, adviseert Bokhorst: ‘Waar moeten ze op letten in gesprekken met bestuurders, welke indicatoren zijn belangrijk? Ontsluit je kennis en als dat onvoldoende effect heeft, zou je kunnen opschalen en schoolbestuurders vragen zich te professionaliseren door pe-punten (permanente educatie, red.) te halen of door zich vrijwillig aan fit & proper-tests te onderwerpen.’

 

Beter toezicht met AI


Kunstmatige intelligentie (AI) kan de overheid helpen risico’s en blinde vlekken te identificeren. Maarten de Rijke, hoogleraar AI and Information Retrieval aan de Universiteit van Amsterdam, ziet mogelijkheden voor de onderwijsinspectie. ‘AI-technologie helpt bij beslissingen met veel factoren die allemaal een beetje meewegen. Geen enkele is doorslaggevend, maar samen vormen ze wél een signaal. Met algoritmes proberen we dat signaal eruit te krijgen.’
Zo kun je ook proberen voorspellingen te doen door terug te kijken naar wat er in het verleden is gebeurd en tot wat voor uitkomst dat leidde. De Rijke: ‘“Gegeven de factoren die ik nu heb, de kenmerken van de situatie die voor mij interessant zijn: wat zou er kunnen gebeuren?” Als je de leerlingpopulatie en het lerarenteam in beeld hebt en de doelen die we als samenleving hebben gesteld, kun je als inspectie scholen adviseren wat een zinnige handeling is om delen van hun onderwijs te verbeteren. Bijvoorbeeld: we denken op basis van AI dat jullie over vijf jaar op dit punt uitkomen. Als je niks doet: prima, maar misschien willen jullie ook wel bijsturen?’
AI is behoorlijk betrouwbaar, zegt De Rijke, maar nooit perfect. ‘De overheid moet niet blindelings vertrouwen op die algoritmes, maar je kunt een bestuur wel scherper ter verantwoording roepen: “Volgens ons hebben jullie deze handelingsperspectieven, daar is niks mee gedaan.” En als scholen verwijzen naar hun unieke situatie of populatie? Helaas, aldus De Rijke: mensen en dus ook scholen zijn niet zo uniek als ze zelf denken.

Lees hier het volledige interview. 



Meer eisen

Ook strategisch adviseur Welp onderschrijft het belang van intern toezicht in de vorm van een rvt of raad van commissarissen (rvc). Maar, zegt hij, we hebben in de parlementaire enquête over woningcorporaties bijvoorbeeld gezien dat de kwaliteit daarvan staat of valt met de persoonlijke kwaliteiten van de mensen die erin zitten. ‘In de publieke sector zijn dat bovendien meestal geen fulltime professionals en worden ze primair geacht het belang van de instelling te behartigen. Je kunt het publieke toezicht dus niet voor 100% daarop schoeien. Als inspectie moet je je altijd afvragen: in welke mate kan ik in deze concrete situatie op ze steunen? Welk aanvullend toezicht is nodig?’ Het kan inderdaad beter, aldus Welp, en hij trekt ook een parallel met de financiële sector. Daar bleek uit de kredietcrisis dat de oud-bestuurders van eerst als ze ‘klaar’ waren, automatisch doorschoven naar de rvc. Nu worden ze eerst getoetst door de toezichthouder.
Welp kan zich iets voorstellen bij het stellen van eisen aan raden van bestuur en de rvt’s, áls de onderwijsinspectie daarop wil steunen in de uitvoering van haar eigen toezicht. Maar hij ziet meer kansen. ‘Vorm strategische allianties om het toezicht te versterken. Denk bijvoorbeeld ook eens aan de ouders van al die kinderen. Dat zijn geen experts per se, maar zo veel paar extra ogen: dat is gratis capaciteit die kansen biedt.’

 

‘We helpen u graag verder …’
 

De onderwijsinspectie kreeg de afgelopen jaren het verwijt dat ze onvoldoende reageerde op klachten. Ook zou ze haar boekje te buiten gaan in het toezicht op bijvoorbeeld burgerschapsonderwijs. Didactief vroeg haar om een reactie.


Het eindexamendrama bij LVO in Limburg zou ‘zonder de vertrouwelijke melding door een medewerker van de school waarschijnlijk nooit boven water zijn gekomen’, volgens de Auditdienst Rijk. Het loket van de onderwijsinspectie waar meldingen binnenkomen, is sindsdien versterkt, zegt de inspectie, die schriftelijk op onze vragen reageerde, ‘met extra capaciteit, scholing en extra expertise waardoor de registratie en duiding van signalen beter verloopt’. Zij laat ook weten de indieners meer op de hoogte te willen houden van wat zij met meldingen heeft gedaan. In de rapporten over vierjaarlijkse onderzoeken naar besturen en scholen beschrijft de inspectie nu ook de signalen die ze heeft meegenomen in het onderzoek. Ze zegt daarbij geen last te hebben van de privacywetgeving (AVG), waaruit je mag concluderen dat ze de meldingen anonimiseert.
 


Kijkje bij de buren

De systematiek die de onderwijsinspectie hanteert, is deels overgenomen van haar collega-inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, onder andere inzake de ‘bejegening en toegankelijkheid van hun meldpunt’, zo laat ze weten. Bij vergelijking valt ons op dat het ‘contactformulier’ op de website van de onderwijsinspectie minder specifiek is dan het ‘klachtenformulier’ van de gezondheidszorg. Ook de disclaimer van de onderwijsinspectie is nadrukkelijker: ‘De inspectie kan zelf geen klachten behandelen,’ staat er. ‘Dat is aan scholen en besturen of een klachtencommissie. We kunnen u wel verder helpen. Zo informeren we u over de mogelijkheden om uw klacht op te lossen, beantwoorden we uw vragen en helpen we u met praktische tips. Uw klacht of probleem kan iets zeggen over de kwaliteit van het onderwijs op een school of onderwijsinstelling waar wij toezicht op houden. Daarom willen wij het graag van u horen als u een klacht over een school of onderwijsinstelling heeft. U kunt ons informeren over uw klacht via het contactformulier. We nemen uw klacht dan mee als melding in ons toezicht.’ De inspectie doet met andere woorden haar best, maar kan niet zoveel, in verband met de autonomie die scholen nu eenmaal hebben.


Piemelkwestie

De inspectie wordt verweten te ver te zijn gegaan bij onderzoek naar seksuele vorming en seksuele diversiteit op bijzondere scholen. Toen inspecteurs aan leerlingen vroegen of ze een piemel konden tekenen, zouden leerlingen overstuur zijn geraakt, een enkeling zou huilend de klas uit zijn gegaan, volgens berichtgeving in het Reformatorisch Dagblad. Er zijn Kamervragen over de kwestie gesteld. De inspectie reageert nuchter: ‘Uit onze evaluatieonderzoeken blijkt dat scholen en besturen in meerderheid tevreden zijn over ons toezicht, ook over ons onderzoek naar burgerschapsonderwijs. Bij dit specifieke onderzoek heeft een paar scholen via de media geklaagd. Men had vooral moeite met het feit dat het thema seksuele diversiteit werd besproken. Dat ligt vanwege hun eigen levensovertuiging gevoelig. Daar proberen we rekening mee te houden, tegelijkertijd geldt de wet ook voor hen.’


Big data

De dossiers rond LVO, het Amsterdamse Cornelius Haga Lyceum en gereformeerde scholen hebben de afgelopen jaren een groot beslag gelegd op de capaciteit van de inspectie. We vroegen welke rol data-analyse kan spelen om de werkdruk te verlichten? ‘ICT en big data spelen een steeds grotere rol,’ antwoordt de inspectie. ‘Inspecteurs en analisten hebben tools tot hun beschikking om te monitoren hoe een instelling en het stelsel ervoor staan. Ook kunnen zij meldingen steeds beter analyseren. Dit helpt om risico’s op instellings- en stelselniveau te detecteren en ons toezicht nog gerichter in te zetten daar waar het nodig is.’


Dit is het vierde artikel over overheidstoezicht op de onderwijspraktijk. Lees de eerdere delen in de reeks ‘Georganiseerd wantrouwen’: Reconstructie rekentoets, Tjeenk Willink over Groter denken, kleiner doen, en Eindtoets - wie wil 'm hebben?

Dit artikel verscheen in Didactief, april 2020 en is op 22 april geupdated.

(Dit artikel is mede mogelijk gemaakt met een subsidie van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten)

Verder lezen

1 Beter toezicht met AI
2 Ingezonden brief: toezicht
3 De lessen van Maastricht

Click here to revoke the Cookie consent