Lees ook
Georganiseerd wantrouwen(3): Eindtoets - wie wil 'm hebben? |
Het gebeurt op 28 januari 2015 in de Thorbeckezaal van de Tweede Kamer. Ergens halverwege het AO over de rekentoets staat Kamerlid Michel Rog (CDA) op en deelt A4'tjes uit aan alle leden van de vaste Kamercommissie, staatssecretaris Sander Dekker en minister Jet Bussemaker. Op het blaadje staan de lessen van Dijsselbloem voor zorgvuldig beleid samengevat. Harm Beertema (PVV) moet ervan geeuwen: 'Dijsselbloem? Man, man, man.’
We memoreren nog even: in februari 2008 adviseert de commissie-Dijsselbloem, na de parlementaire enquête over het debacle van de basisvorming en tweede fase, dat de overheid alleen maar onderwijsvernieuwingen mag doorvoeren die bewezen kwaliteit hebben, die een passende oplossing voor een echt probleem zijn en waarvoor draagvlak is. Twee jaar later, in 2010, stemt de Tweede Kamer vrijwel unaniem – alleen de SGP stemt tegen - in met de komst van een verplichte rekentoets als oplossing voor het probleem van afnemende rekenvaardigheden over de hele linie, van po tot en met hbo. Was dat wel de meest logische oplossing? En waarom koos Den Haag voor verplichten in plaats van vertrouwen in leraren?
Proloog (2006): ze kunnen niet meer rekenen!
In november 2005 verschijnt er een alarmerend artikel van Cito-toetsdeskundigen Theo Eggen en Gerard Straetmans in het Tijdschrift voor Hoger Onderwijs. In opdracht van zes pabo’s van Fontys Hogescholen en Hogeschool Zuyd ontwikkelden ze de Wiscat, een adaptieve rekentoets voor pabostudenten. Ze namen deze af onder ruim duizend eerstejaarsstudenten en daarvan zakte ruim de helft (53%). Tumult in het land en vooral ook in Haagse kringen en de HBO-raad (nu: Vereniging Hogescholen). De leerkrachten van de toekomst moeten immers de elementaire rekenbewerkingen zelf onder de knie hebben om ze anderen te kunnen onderwijzen.
Is dit het startsein voor de rekentoets-vo? En waarom precies dan? Immers, beide Cito-onderzoekers wijzen erop dat ze eigenlijk oud nieuws brengen: ‘De tekortschietende rekenvaardigheid van pabo-studenten is sinds enkele decennia de inzet van hevige discussies en zwalkend overheidsbeleid.’ Als voorbeeld van dat laatste noemen ze de in 1988 ingevoerde en in 1990 weer ingetrokken wiskundemaatregel (aankomende pabostudenten moeten wiskunde A in hun pakket hebben). Bij de invoering van het studiehuis in 1998 werd wiskunde voor alle havisten verplicht, maar in 2005 verdwijnt die eis in elk geval voor het C&M-profiel, omdat, zo stelde minister Maria van der Hoeven, pabostudenten nog steeds allerbelabberdst rekenen. Ze pleit voor andere maatregelen, zoals een verplichte entreetoets rekenen voor de pabo. Dat staat ook met zoveel woorden in de beleidsagenda lerarenopleidingen 2005-2008.
Sense of urgency
Mooi, zo’n toets, maar dat moet je niet overlaten aan de afzonderlijke pabo’s, springen Eggen en Straetmans in dit gat. Want als je niet standaardiseert, belanden we zo’n beetje in de tijd voor de invoering van het metrieke stelsel, toen een duim in iedere regio of zelfs stad een andere afstand aanduidde. In hun artikel geven ze een snelcursus psychometrie om vervolgens uit te komen bij des Pudels Kern: een gestandaardiseerde rekentoets die meet in hoeverre studenten voldoen aan de norm, te weten het rekenniveau van een goede leerling uit groep 8. En aan die norm voldoet dus 53% van de pabostudenten niet (onder vwo’ers is dit circa 25%, onder havisten minder dan de helft en onder mbo-instromers bijna 75%).
Van der Hoeven wist het al wel, maar door dit onderzoek, zo schrijft ze op 23 januari 2006 aan de Kamer, wordt ‘de sense of urgency steeds groter’. En: ‘De HBO-raad en de minister zijn het er over eens dat snelheid moet worden betracht, gelet op het probleem.’
Het probleem: pabostudenten kunnen niet rekenen. Zijn ze het gewoon vergeten (onderhoudsprobleem) of hebben ze het nooit gekund (fundamenteel probleem)? Dat gaan we tot op de bodem uitzoeken, belooft Van der Hoeven.
Al is die bodem ook wel weer snel bereikt. De onderzoeken die het SCO Kohnstamm Instituut en het Risbo in opdracht van OCW doen, zijn ‘beperkt van opzet; een uitvoeriger onderzoek zou niet tijdig voor het begin van het nieuwe schooljaar tot conclusies kunnen leiden’, zoals Van der Hoeven in haar Kamerbrief van 2 juni 2006 schrijft. Lastig, want daardoor ‘kunnen geen representatieve uitspraken worden gedaan over de aard van de problemen op het terrein van reken- en taalvaardigheid’. Je kunt je afvragen waarom je dan überhaupt onderzoek laat doen - maar dergelijke vragen zal de commissie-Dijsselbloem pas twee jaar later stellen.
De bevindingen uit beide onderzoeken onderstrepen, het zal niemand verbazen, de urgentie van het probleem. Bij mbo’ers lijkt er sprake van ontbrekende kennis, bij havisten gaat het eerder om een onderhoudsprobleem. Zonder de onderliggende oorzaak van dit probleem te kennen - gebrek aan onderhoud in het voortgezet onderwijs? slecht of verkeerd ingestoken wiskundeonderwijs? - grijpen OCW en HBO-raad, voortgestuwd natuurlijk door de sense of urgency, meteen naar oplossingen. Op korte termijn wordt het toetsen en remediëren. De HBO-raad heeft Cito al opdracht gegeven om in lijn met de Wiscat diagnostische toetsen rekenen en taalvaardigheid te ontwikkelen. Deze worden, zo zijn OCW en HBO-raad overeengekomen, met ingang van het studiejaar 2006–2007 ingevoerd als verplichte entreetoetsen voor pabostudenten. Over snelle actie gesproken. Maar er is meer werk aan de winkel, want al snel wordt duidelijk dat er een breder rekenprobleem is dan alleen die pabostudenten.
Breder probleem
Niet alleen de meesters en juffen in spe, maar ook de leerlingen in po en vo laten het qua rekenen afweten. Dat blijkt uit peilingen als PPON, PISA en Pirls en is ook de diagnose in de genoemde onderzoeken van SCO-Kohnstamm en Risbo. Om dit probleem op te lossen is een ketenaanpak met doorlopende leerlijnen nodig en heldere leerstandaarden, stelt Van der Hoeven. Ze kan dit zelf niet meer uitwerken, want een maand na haar brief is ze demissionair. Maar in het regeerakkoord van kabinet-Balkenende IV (Balkenende-III was een overgangskabinet) prijkt in de onderwijsparagraaf als eerste beleidspunt: ‘Wat leerlingen en studenten moeten kennen en kunnen aan het einde van hun leerloopbaan wordt duidelijk vastgelegd.’ Het kabinet stelt de eerste commissie in: Heim Meijerink en de zijnen krijgen in 2007 de opdracht leerstandaarden voor taal en rekenen te formuleren.
Eerste bedrijf (2008): ferme acties
Op 25 januari 2008 stuurt minister Ronald Plasterk de Kamer een brief over de adviezen van de commissie-Meijerink. Dit gaat de archieven in als nummer 1 van Kamerdossier 31332, kortweg dossier rekentoets. De commissie deelt de zorg over gebrekkige rekenvaardigheden over de hele linie en adviseert in haar eindrapport Over de drempels met taal en rekenen onder meer: de standaarden voor taal- en rekenvaardigheid, de zogeheten referentieniveaus, verplichten en vastleggen in landelijke regelgeving; in de onderwijsprogramma’s meer tijd inruimen voor rekenen en taal, en tot slot ervoor zorgen dat alle docenten beschikken over voldoende vakkennis.
Referentieniveaus
De commissie formuleert drie fundamentele niveaus (1F, 2F en 3F) met daarin beschreven de basiskennis en de basisvaardigheden voor de rekendomeinen getallen, verhoudingen, meten & wiskunde en verbanden die leerlingen bij schoolovergangen - einde po, vmbo, havo en vwo - minimaal moeten beheersen. Zo weten ‘ontvangende’ onderwijsinstellingen waar ze aan toe zijn en ontstaan er doorlopende leerlijnen. De commissie benoemt 2F als basisniveau voor goed maatschappelijk functioneren. Daarnaast zijn er voor betere leerlingen drie streefniveaus (1S, 2S en 3S) die voorbereiden op wiskunde.
De inhoud van de niveaus is gebaseerd op onder meer data uit (peilings)onderzoek, kerndoelen, eindtermen, kwalificatieeisen en examenprogramma’s. En deels gaat het, zo schrijft de commissie, om ‘een “educated guess”, een schatting van haalbaarheid op basis van vakinhoudelijke deskundigheid en raadplegingen van leraren’.
De commissie adviseert met klem dat de overheid deze niveaubeschrijvingen gaat voorschrijven. Zoals voorzitter Meijerink in het voorwoord formuleert: ‘Wij respecteren de vrijheid van scholen en de ruimte voor leraren. Die vinden we nodig en gewenst vanwege de motivatie en de betrokkenheid. De autonomie van scholen kent echter grenzen, dit is er een van.’ En verderop in het rapport valt te lezen: ‘Het is verleidelijk om te hopen dat met zachte dwang of met enthousiasmerende stimulering vanuit de overheid de realisatie van de doelstellingen wordt bereikt. De realiteit laat echter zien dat een dergelijk aanpak vaak niet tot de gewenste effecten leidt.’ Met andere woorden: vertrouwen is mooi, controle is beter. Om die controle nog stringenter te maken adviseert de commissie ook het verplicht stellen van de eindtoets po en een rekentoets als voorwaarde voor deelname van het eindexamen dan wel onderdeel daarvan.
Die autonomie beperkende formulering neemt minister Plasterk vrijwel woordelijk over in zijn uitgebreide Kamerbrief van 28 april 2008, evenals de adviezen. In ministeriële taal: ‘Er zijn ferme en gerichte acties nodig om de basisvaardigheden van leerlingen te verbeteren’. De scholen kunnen hun borst nat maken.
Dijsselbloem-proof
Is die fermheid nodig om leraren in beweging te krijgen en nou eindelijk als de wiedeweerga werk te maken van goed rekenonderwijs? Een passage uit het rapport van de commissie-Meijerink roept op zijn minst vraagtekens daarbij op: ‘Opvallend is dat op grond van 20 jaar onderzoek onder allerlei leeftijdgroepen tot 15 jaar blijkt dat er geen reden is om aan te nemen dat de kwaliteit van het onderwijs in rekenen & wiskunde ter discussie moet staan omdat het beneden de maat is.’
Hoe dat nu? Het onderwijs deugt, alleen de leerlingen bakken er niets van? De commissie wijt geen nadere woorden, laat staan een analyse aan deze discrepantie. Plasterk ondertussen doet zijn best om te bewijzen dat het wettelijk verplicht stellen van referentieniveaus en bijbehorende rekentoets heus wel Dijsselbloem-proof zijn - niet vreemd, want het rapport-Dijsselbloem is koud twee maanden uit. Als bewijs voor de noodzaak van zijn ingrepen (check Dijsselbloem) verwijst hij naar twee onderzoeken die stellen dat absolute leerstandaarden en systematisch toetsen een positief effect hebben op leerresultaten. Dat het ene onderzoek is beperkt tot eindexamens (Wößmann, 2005) en het andere uit de koker van Cito (Kuhlemeier, 2002) komt, is tot daaraan toe. Belangrijker is dat enig wetenschappelijk bewijs dat een rekentoets leidt tot beter rekenonderwijs - wat blijkens de commissie-Dijsselbloem dus al goed was – ontbreekt. En juist dit geloof in de controlerende en corrigerende kracht van de toets zal in de jaren erna het adagium van de bewindsvoerders worden.
Verder belooft Plasterk ‘in lijn met de aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem’ pilots en veldraadplegingen over de referentieniveaus, maar de uitkomst daarvan staat wel al bij voorbaat vast: vanaf augustus 2010 zullen de referentieniveaus wettelijk verankerd zijn. Inderdaad ferm beleid. Veel te ferm, zegt Heim Meijerink in 2014 terugblikkend in een interview in Didactief: ‘Onze verwachting was dat de scholen ermee zouden gaan experimenteren en dat na een aantal jaren de niveaus, al dan niet bijgesteld, konden worden ingevoerd. Die pilotfase is overgeslagen; de overheid heeft de referentieniveaus in 2010 al wettelijk vastgelegd.’
Op één punt is Den Haag zonder meer Dijsselbloem-proof. Want deze commissie had geconstateerd dat de overheid haar kerntaak, het zeker stellen van de kwaliteit van het onderwijs, ernstig had verwaarloosd. Ze adviseert daarom, jawel, heldere leerstandaarden, precies wat kabinet en Kamer beogen met hun referentieniveaus.
Tweede bedrijf (2010): koppie, koppie
Op 8 december 2009 presenteert de Raad van State zijn advies over het wetsvoorstel Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (Kamerdossier 32390). De raad onderschrijft het belang van heldere richtlijnen voor taal en rekenen - aan dit mantra durft niemand na Dijsselbloem nog te tornen - maar ziet weinig meerwaarde in een nieuwe wet. Die referentieniveaus kun je gewoon invoegen in de bestaande wetten voor po, vo en mbo. Het ministerie schuift dit advies terzijde, omdat het wil vasthouden aan doorlopende leerlijnen van po tot en met hbo.
Over bijbehorende toetsing is de raad klip en klaar: ze adviseert de invoering van een landelijke uniforme toets po en verplichte tussentijdse diagnostische toetsen in vo en mbo. Van een verplichte rekentoets als onderdeel van het eindexamen is de raad ‘niet afkerig’, maar er zou dan eigenlijk ook een verplicht vak rekenen moeten komen. De raad vindt bovendien de verhouding tot het eindexamen wiskunde onduidelijk en adviseert ‘hetzij de koppeling tussen de referentieniveaus rekenen en het eindexamenprogramma wiskunde ongedaan te maken (met handhaving van een aparte rekentoets/examinering voor alle leerlingen), hetzij alleen de rekentoets in te voeren voor die leerlingen die geen eindexamen wiskunde doen’.
Die laatste optie is precies de oplossing die de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren (NVvW) later zal aandragen. Maar staatssecretaris Marja van Bijsterveldt kiest voor het andere spoor.
Deskundig advies
In het Kamerdebat van 31 maart 2010 over het wetsvoorstel (deel 1 en deel 2) vertelt Van Bijsterveldt dat het volgens wel mogelijk is om een taaltoets te integreren in het examen Nederlands, maar dat het ‘niet zo maar mogelijk is om die rekenopgaven te verwerken in de wiskundetoets. Dan zou het wiskunde-examen namelijk te zwaar worden.’ Het zijn niet zomaar deskundigen, maar ‘deskundigen die dagelijks bezig zijn met het ontwikkelen van examens’ - ze noemt het beestje niet bij de naam, maar we herkennen hier natuurlijk de toetsdeskundigen van Cito in.
Wie de staatssecretaris niet citeert, zijn de deskundigen van SLO. Zij hebben in opdracht van het ministerie de inhoud van de referentieniveaus grondig vergeleken met de stof voor het eindexamen wiskunde. Uit deze ijking blijkt dat beide bij vmbo grotendeels samenvallen, maar dat er bij havo/vwo juist grote verschillen zijn. SLO concludeert: ‘De keuze om referentieniveau 3F vast te stellen voor de rekentoets voor havo en vwo wringt met de door de Expertgroep [commissie-Meijerink, red.] voorgestelde keuze, waarin 3S wordt voorgeschreven voor eind havo en vwo, ongeacht het profiel van de leerlingen.’
Anders gezegd: voor vmbo zou de rekentoets heel goed geïntegreerd kunnen worden in het wiskunde-examen en voor havo/vwo zou dat, met de keuze voor 3S ook heel wel kunnen.
Zoete koek
Als ze nog niet alle Kamerleden heeft weten te overtuigen van de noodzaak van een aparte rekentoets, doet Van Bijsterveldt haar beruchte koppie-uitspraak: ‘(…) dat je voor wiskunde een rekenmachine mag gebruiken en met rekenen niet; daarbij moet het koppie gewoon zijn werk doen.’ Een raar argument, zegt Victor Schmidt, rekendeskundige bij SLO, nu. ‘Ze heeft deze uitspraak destijds gedaan zonder de referentieniveaus goed te kennen, want daarin is het gebruik van de rekenmachine niet uitgesloten.’
De Kamerleden hebben die dossierkennis ook niet orde en slikken het voor zoete koek. Terwijl het ook los van wat de commissie-Meijerink zegt een merkwaardig argument is. Waarom zou je het wiskunde-examen niet in tweeën kunnen hakken, een deel met en een deel zonder rekenmachine? Nog merkwaardiger is dat de eerste piloteditie van de rekentoets die Cito in 2012 presenteert, 80% opgaven bevat die leerlingen met de rekenmachine mogen maken. Wie heeft er precies zijn koppie niet gebruikt?
Saillant detail: dezelfde toetsdeskundigen die een aparte rekentoets bepleiten, wijzen in 2011 de Kamer op de risico’s van een verplichte toets, zo vertelt een bron bij Cito die anoniem wil blijven ons. Het risico namelijk dat de toets oneigenlijk wordt gebruikt, bijvoorbeeld om scholen af te rekenen. Je zou ook kunnen redeneren dat een niet van overheidswege verplichte toets lucratiever is voor de commerciële poot van het bedrijf, Cito BV. Later werkt Stichting Cito, tegen het eigen advies in, gewoon mee aan de ontwikkeling van de verplichte rekentoets. Veel keuze heeft ze niet, het is haar wettelijke taak.
Haastklus
Enkele Kamerleden vragen zich begin 2010 af of het niet allemaal te snel gaat en of deze wet geen ‘haastklus’ dreigt te worden. Zijn scholen er wel klaar voor en zijn die referentieniveaus in de praktijk wel echt haalbaar? Zouden we die niveaus niet eerst een aantal jaren moeten evalueren en ze dan pas verankeren?
Maar de drang om een daad te stellen tegenover de slechte prestaties op taal en rekenen is sterker. En dus neemt op 6 april 2010 de Tweede Kamer de wet vrijwel unaniem (alleen de SGP stemt tegen) aan, inclusief de daaruit voortvloeiende wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs: volgens artikel 29 lid 5 maakt vanaf schooljaar 2013-2014 een rekentoets deel uit van het eindexamen. De Eerste Kamer hamert het voorstel op 27 april 2010 af en op 28 mei is de wet, met vermelding in het Staatsblad, een feit.
We hadden een probleem: slecht rekenende leerlingen en studenten. In plaats van een diepgaande probleemanalyse (check Dijsselbloem) kwam er direct een in wetssteen gebeitelde oplossing - referentieniveaus - en een middel om die oplossing te controleren. Niet het probleem, niet de oplossing, maar het controlemiddel zal uitgroeien tot de anti-held, de etterende zweer van Kamerdossier 31332.
Derde bedrijf (2013-2014): een gedrocht
Een klok in spiegelbeeld waarop leerlingen de tijd moeten aflezen. Het is het gevleugelde voorbeeld waarmee criticasters duidelijk maken hoe zeer de rekentoets niet deugt. Vanaf 2011 publiceert Cito voorbeeldopgaven, in maart 2012 volgt de eerste pilotafname en sindsdien is de kritiek niet van de lucht (lees voor een overzicht van alle kritiek het Didactief-artikel De rekentoets onder vuur). De opgaven heten te talig en contextrijk, ze toetsen helemaal geen rekenvaardigheden, maar begrijpend lezen en intelligentie, zoals wiskundehoogleraar Jan van de Craats in een minutieuze analyse van een voorbeeldtoets laat zien. Wiskundeleraar Karin den Heijer spreekt in een column van ‘een gedrocht’ en Kamerleden citeren haar kritiek op deze realistische rekentoets gretig. Bij de 80% contextopgaven mogen leerlingen bovendien een rekenmachine gebruiken, ook zo toets je geen rekenvaardigheden. Leraren kunnen leerlingen geen feedback geven omdat ze geen inzage in de toetsopgaven hebben.
Procedureel antwoord
En hoe pareert staatssecretaris Sander Dekker al deze kritiek die ook in de Kamer weerklinkt? Hij legt zijn oor te luister bij de opdrachtgever en maker, het College voor Examens (CvE, nu CvTE) en Cito, en lepelt in zijn Kamerbrief van 5 november 2013 braaf hun procedurele antwoord op: de toets meet valide en betrouwbaar wat in de referentieniveaus beschreven staat. Hij licht dit half maart 2014 nog eens nader toe: ‘Bij het opstellen van de toetsopgaven, neemt Cito de betreffende syllabi en toetswijzers als uitgangspunt. Vervolgens beoordeelt de vaststellingscommissie van het CvE de opgaven en stelt zij goedgekeurde opgaven vast. Bij de diverse ontwikkel- en vaststellingscommissies zijn zowel experts als docenten betrokken. Dit proces waarborgt de validiteit van de toetsen. Daarnaast voldeden de rekentoetsen van 2013 aan de zogeheten COTAN-norm voor de betrouwbaarheid van toetsen met belangrijke consequenties voor de individuele kandidaat.’
Wat Dekkers verzuimt te noemen is de eerste stap in dit proces: de vertaling van de referentieniveaus in syllabi en toetswijzers door SLO. En juist daar lijkt het misgegaan. Waar de commissie-Meijerink nog stelde dat de toets parate kennis, begrip (weten waarom) en functioneel gebruik zou moeten toetsen, gaat het in de SLO-Rekentoetswijzer (2011) vrijwel alleen nog maar over functioneel gebruik ofwel rekenen in context. Heeft SLO de toets naar eigen, realistische hand gezet? SLO-rekendeskundige Victor Schmidt wijst die kritiek desgevraagd terzijde. ‘SLO heeft de referentieniveaus 2F en 3F als uitgangspunt gehanteerd, want die zijn wettelijk voorgeschreven. En bij de F-niveaus draait het om functioneel, zeg maar alledaags gebruik van rekenvaardigheden. Als ook de S-niveaus wettelijk voorgeschreven zouden zijn geweest, zoals nadrukkelijk wel de bedoeling was van de commissie-Meijerink, dan zou de toets meer kale rekenopgaven hebben bevat. Maar SLO maakt de wet niet, maar voert die slechts uit.’
Toch heeft SLO het advies van de commissie-Meijerink op sommige punten wel degelijk vrij geïnterpreteerd. Waar in dat advies ‘verstandig gebruik van de rekenmachine’ slechts een onderdeel is, naast onder meer hoofdrekenen en uitrekenen op papier, keert die rekenmachine doodleuk terug bij 80% van de rekenopgaven. Terwijl je ook heus contextsommen uit je hoofd kunt berekenen, zoals Van de Craats in de genoemde analyse al liet zien.
Tweede commissie
Omdat Dekker kennelijk aanvoelt dat zijn procedurele antwoord de gemoederen niet zal sussen, stelt hij eind januari 2014 een commissie in onder leiding van Roel Bosker, behalve hoogleraar Onderwijskunde op dat moment ook lid van de Raad van toezicht van Cito. Deze commissie mag bepalen of alle kritiek op de rekentoets terecht is. Ze krijgt een zeer vastomlijnde opdracht: ze mag alleen de operationalisering van de referentieniveaus beoordelen, van de niveaus zelf moet ze afblijven. Logisch, want die zijn vastgebeiteld in de wet en Dekker zit niet te wachten op wetswijzigingen. Ook mag de commissie zich niet uitspreken over het afzonderlijk toetsen van rekenen als onderdeel van het eindexamen vo en het meewegen van de rekentoets in de slaag-/zakregeling.
Twee maanden later komt de commissie-Bosker met conclusies (zie rapport en artikel Didactief) die de criticasters grotendeels gelijk geven. De toetsopgaven moeten openbaar worden, minder gebruik van de rekenmachine, de toets moet korter en leerlingen moeten terug kunnen bladeren en bovenal moet de vraagstelling anders. ‘Haal alle gekunstelde denkstappen uit de toetsopgaven’, zoals de commissie schrijft. En: ‘De context in de opgave dient hun [leerlingen] ondersteuning te bieden en niet voor problemen te stellen.’
Vierde bedrijf (vanaf 2014): Heel Holland Zakt
Helaas, die problemen zijn er wel. De eerste pilotafnames van de rekentoetsen tonen dramatische scores. In maart 2012 (vrijwillige afname op vierhonderd vo-scholen) haalt 84% van de leerlingen in vmbo-b en 72% van de havisten een onvoldoende. In de andere schoolniveaus is dat beter (vmbo-k 56%, vmbo-g/t 28% en vwo 32%), maar duidelijk is dat veel leerlingen in de problemen komen als de rekentoets vanaf 2013-2014 echt gaat meetellen voor het eindexamen.
Sussende woorden
In haar rapportage over deze pilottoets sust Cito nog dat het straks allemaal beter zal gaan. Immers, leerlingen en leraren zijn nu nog niet gewend aan de vorm en inhoud van de toetsen en bovendien hebben lang nog niet alle leerlingen rekenonderwijs gekregen. Maar in maart 2013 (vrijwillige afname onder vrijwel alle vo-scholen) zijn de cijfers nog steeds schrikbarend: 77% onvoldoende op vmbo-b, 68% op vmbo-g/t, 72% op havo en 22% op vwo.
We moeten af van deze ‘afrekentoets met als resultaat Heel Holland Zakt’, zoals D66-Kamerlid Paul van Meenen het formuleert.
Te hoge lat?
Liggen die dramatische scores aan de toets? Opdrachtgever CvTE en maker Cito houden vol dat er met de toets niets mis is, zeker niet na hun aanpassingen na de commissie-Bosker. De OCW-bewindvoerders steunen hen en wijzen naar de scholen als zwakke schakel: die hebben hun onderwijs nog niet op orde.
Er is nog een derde mogelijkheid, namelijk dat de norm te hoog gegrepen is. Anders dan bij de eindexamens waar bij magere resultaten het CvTE nog met de norm kan stoeien, geldt bij de rekentoets een absolute norm. De commissie-Bosker vraagt zich af of ‘de lat, hoe nastrevenswaardig ook, voorlopig niet veel te hoog is gelegd’ en stelt voor om de norm voorlopig niet in beton te gieten. ‘De komende jaren zal immers nog moeten blijken of het door de deskundigen (van de commissie-Meijerink, red.) bepaalde niveau ook daadwerkelijk haalbaar is.’
Hiermee gaat de commissie-Bosker feitelijk buiten haar boekje. Immers, ze mocht helemaal niets zeggen over de (juistheid van de) referentieniveaus. Toch neemt Dekker het beton-advies wel ter harte. Vanaf 2014 zal het ministerie ad absurdum de normen bijstellen: er komen meer herkansingen en een 4,5 geldt ook als voldoende – dit laatste op advies van de derde commissie die zich, onder voorzitterschap van voormalig hoofdinspecteur Rick Steur (2014), moest buigen over verantwoorde invoering van de rekentoets. De rekentoets wordt weliswaar vanaf schooljaar 2013-2014 op alle scholen verplicht afgenomen, maar telt pas twee jaar later, vanaf 2015-2016, mee in de slaag-/zakregeling; in oktober 2015 beslist Dekker onder druk van de Kamer dat de toets voor vmbo en havo nog steeds niet mee zal tellen en in december 2017 laat minister Slob weten dat ie ook voor vwo niet meer mee zal tellen.
Al deze maatregelen moeten voorkomen dat het ministerie ladingen met gezakte scholieren op zijn geweten zou hebben. Dat is gelukt. Door alle bijstellingen telde de rekentoets alleen in het vwo twee examenjaren (2016 en 2017) daadwerkelijk mee en daar bleef de schade beperkt tot drie door de rekentoets gezakte vwo-scholieren: zij haalden een 5 op de rekentoets en een 5 voor een ander kernvak, rekende OCW desgevraagd voor ons uit.
Intermezzo: het hoe en het wat
Waarom koos Dekker er niet voor om de rekentoets gewoon los te laten? Een typisch geval van tunnelvisie, zegt oud-wiskundeleraar en conrector Jan Jimkes. Hij heeft in dagbladen en de wiskunde-e-brieven herhaaldelijk betoogd dat de rekentoets het verkeerde middel is om het probleem van slechte rekenvaardigheden op te lossen. Geef leraren tijd en ruimte om goed rekenonderwijs te geven in plaats van hen en leerlingen af te rekenen met een toets.
Georganiseerd wantrouwen
Jimkes is bepaald niet de enige. De steeds feller wordende Kamerdebatten cirkelen om de kip-of-ei-vraag: moet je eerst je rekenonderwijs op orde hebben alvorens te toetsen of zorgt een rekentoets juist voor goed onderwijs? De leerling die de dupe wordt is bij beide kampen een geliefd argument: je mag leerlingen niet afrekenen op slecht rekenonderwijs en zonder toets krijgen ze nooit goed rekenonderwijs.
De criticasters huldigen het eerste standpunt, Dekker verdedigt het laatste te vuur en te zwaard: de rekentoets is de stok achter de deur voor goed rekenonderwijs. Hij gelooft rotsvast in het concept beter onderwijs door meer toetsen. Al eerder passeerde hij de Kamer door de diagnostische tussentijdse toets, de toets van 8 miljoen, erdoor te drukken en kritiek van leraren negeert hij stelselmatig. Daaruit spreekt weinig vertrouwen in de beroepsgroep die het allemaal moet uitvoeren. Sterker, het onderwijsministerie, met Dekker als trouwe inquisiteur en CvTE en Cito als procedurele uitvoerders die elke inhoudelijke discussie uit de weg (moeten) gaan, spreidt vooral georganiseerd wantrouwen tentoon.
Wie A zegt, moet ook B zeggen, is Dekkers standpunt. Sinds 2010 zitten we in een rijdende trein en hij is vastbesloten de bestemming te halen. Vooruit, een klein rukje aan de noodrem mag - we laten leerlingen gewoon met een 4,5 slagen voor de toets. Maar verder wil hij van geen wijken weten. Tegenstanders spreken liever over de rekentoets als ‘de Fyra van het onderwijs’ oftewel een te dure grap (zie ook kader). Deze vergelijking werd populair door Kamerlid Slob - woorden die hij, eenmaal minister, als een boemerang teruggeworpen krijgt.
Rekenoorlog
Wat is er aan de hand? Is Dekker bang voor gezichtsverlies of zelfs politieke consequenties als hij de rekentoets zou laten varen? Volgens Swier Garst, die als NVvW-voorzitter tussen 2014 en 2017 veel met het ministerie te maken heeft, speelt dat zeker mee. ‘Er was een hoop heisa geweest over kinderen die niet meer kunnen rekenen en daar heeft de overheid zwaar op ingezet. OCW wilde of durfde het niet los te laten, want stel dat er dan opnieuw kinderen komen die niet kunnen rekenen. Daar ben je dan ook verantwoordelijk voor.’
Zat Dekker dus in de wurggreep van politieke besluitvorming van zijn voorgangers? Laten we nog even teruggaan naar 2008-2010. In de Kamer vraagt men zich af of zo’n rekentoets eigenlijk niet een onderwijsvernieuwing is, oftewel meer ‘hoe’ dan ‘wat’ in Dijsselbloem-jargon. De overheid mag sturen in het wat, maar moet zich verre houden van het hoe. Nee hoor, betoogt Van Bijsterveldt, de rekentoets toetst basisvaardigheden, dat kun je geen vernieuwing noemen. Maar de ironie is dat de rekentoets met haar hoge percentage contextopgaven zich wel degelijk beweegt in het hoe van de didactiek. De in het po al langer woedende rekenoorlog tussen realisten en traditionalisten doet met de rekentoets zijn intrede in het vo.
Blinde vlek
Maar hoort bij zo’n verplichte rekentoets als onderdeel van het eindexamen niet ook een nieuw vak rekenen? Kamerleden vragen het in 2009 en de Raad van State stelt dezelfde vraag. Nee, redeneert OCW, dat kan niet, want daarmee zou de overheid zich met het hoe bemoeien. Scholen mogen zelf weten hoe ze het rekenonderwijs vorm gaan geven, of ze er een apart vak van maken of het invoegen bij bestaande vakken als wiskunde en economie. Dat is een vriendelijke formulering voor ‘scholen, zoek het lekker zelf uit’. In De sluipende crisis (2018) noemen René Kneyber en Dorien Zevenbergen de rekentoets een schoolvoorbeeld van georganiseerd wantrouwen. Ze signaleren in de laatste vijftig jaar een toenemende drang van de overheid om te sturen op onderwijskwaliteit die paradoxaal genoeg gepaard gaat met een stagnatie of zelfs achteruitgang van kwaliteit. Den Haag is een held van het inzetten van leerstandaarden, kaders en toetsen, maar heeft een grote blinde vlek voor de capaciteit van scholen om daadwerkelijk de beoogde kwaliteitsslag te leveren. Bij de rekentoets geldt dat in hun ogen optima forma. De overheid benut de rekentoets als ‘stok om zowel scholen, leraren als leerlingen mee te slaan’ in plaats van hun tijd en ruimte te gunnen het rekenonderwijs op orde te brengen. Dyscalculiehoogleraar Van Luit noemt het desgevraagd een ‘perverse prikkel’: ‘Je kunt ook tegen vo-scholen zeggen: zet verplicht 1 uur rekenen op je rooster, punt.’
Het ministerie zal ongetwijfeld tegenwerpen dat ze met scholingsbudgetten, steunpunten en adviseurs heus wel geïnvesteerd hebben in die capaciteit van scholen. Sterker, Dekker zegt het ook in 2013: ‘Hoe kan het dat het onderwijs, ondanks alle investeringen, de rekenvaardigheid nog niet op orde heeft?’ Geloven dat zoiets in drie jaar kan, getuigt natuurlijk van weinig realiteitszin. Ook de vader van de referentieniveaus, Heim Meijerink, zegt in het Didactief-interview dat het allemaal te snel en te rigoureus is gegaan: ‘Wij hebben herhaaldelijk gezegd dat het hele traject zo'n tien jaar zal duren. Zolang het rekenonderwijs op de basisschool nog niet op orde is, is het eigenlijk nog te vroeg om in het voortgezet onderwijs en mbo al rekentoetsen voor te schrijven.’
Eerst draagvlak creëren, dan pas invoeren, was ook een les van Dijsselbloem. In plaats daarvan spreidt OCW in dit rekendossier georganiseerd wantrouwen tentoon: sturingsdrift met weinig oog voor en vertrouwen in de professionaliteit van leraren. Als die leraren zich dan laten horen, past het niet meer in de modus van de bestuurder daarnaar te luisteren. Ze zitten vast aan uitgebeiteld beleid.
Vijfde bedrijf (vanaf 2015): gesteggel over het alternatief
Kun je niet gewoon leren rekenen bij wiskunde? Die vraag klonk in 2010 al – toen afgeserveerd als te ingewikkeld en te weinig koppie – en klinkt steeds luider naarmate de problemen rondom de rekentoets manifester worden. Bijvoorbeeld tijdens de hoorzitting op 4 december 2013 in de pleidooien van onder meer de wiskundigen Jan Karel Lenstra, Jan Jimkes, Jan van de Craats en Karin den Heijer. ‘Laten we weer rekenen op de basisschool en in het voortgezet onderwijs bij wiskunde in de onderbouw. Zo lossen we het probleem op waar het is ontstaan.’
In de brugklas
In juli 2014 volgen twee moties van Van Meenen en Van Meenen en Rog met soortgelijke strekking. Ze halen het niet, maar leggen wel een bodem voor het alternatief van de NVvW, dat voorzitter Swier Garst op 22 januari 2015 ontvouwt in een brief aan de Kamer: integratie van rekenen in de wiskundelessen, meteen in de brugklas beginnen met het wegwerken van achterstanden in rekenvaardigheid en onderhoud van deze vaardigheden bij wiskunde en alle andere bèta- en zaakvakken in onder- en bovenbouw en toetsen aan het eind van de onderbouw havo/vwo.
Interessant is dat we in deze brief eindelijk een probleemanalyse vinden: ‘Decennia lang is dat op deze manier goed gegaan. Het ging mis toen in het po onvoldoende aandacht aan rekenvaardigheden werd besteed en in het vo de schade onvoldoende werd hersteld.’ Een analyse die in 2008-2010 nog wel wat dieper verkend had mogen worden.
Rekenstof
Hoe kan het toch dat leerlingen in vmbo-b- en -k massaal zakken voor de rekentoets en wel slagen voor het wiskunde-examen? In antwoord op deze vraag van de commissie-Bosker verschijnt er in 2015 een onderzoek van Cito waaruit blijkt dat het wiskunde-examen alle stof van de rekentoets vrijwel volledig dekt. Voor dezelfde inhoud produceert Cito dus - kassa! - twee in vorm verschillende toetsvormen. Toets en examen verschillen bijvoorbeeld in toetsduur, het gebruik van contexten, de soort rekenmachine die beschikbaar is, het al dan niet kunnen terugbladeren en wel (examen) of geen (rekentoets) puntentoekenning voor tussenstappen. Laten dit nou net de eigenschappen zijn waardoor leerlingen zo slecht scoren op de rekentoets.
Oostindisch doof
Als rekenvaardigheden van meet af aan bij wiskunde waren ondergebracht, zoals taalvaardigheden bij Nederlands, dan was er veel leed en geld bespaard gebleven. Waarom heeft de NVvW zich in 2010 niet laten horen? Rekenen, dat is ons vak niet, redeneerde de vereniging toen. ‘Maar we merkten als snel dat een groeiend aantal leden van onze vereniging rekenlessen opgedragen kregen’, vertelt Garst. ‘Dus toen werd het onze zaak wel. In plaats van te schelden op die toets vond ik dat we met een oplossing moesten komen.'
Op 5 maart 2015 bespreekt de vereniging haar plannen met Dekker. En daarna gebeurt er iets vreemds. De NVvW is er vast van overtuigd dat er harde afspraken zijn gemaakt over invoering van haar alternatief, compleet met een tijdpad van vier jaar. Dekker ontkent dat en houdt vast aan de hem heilige rekentoets, wederom Oostindisch doof voor de inbreng van leraren. Er zijn geen notulen gemaakt. Garst zegt daarover desgevraagd: ‘Wat de een afspraken noemt en de ander niet, tja. Ik zal volhouden: volgens mij hebben we daar keurig afspraken over gemaakt. Dat is ook wat onze secretaris zegt.’
Daarna volgden nog diverse overleggen met ambtenaren van het ministerie, maar tot een uitwerking van het plan kwam het maar niet. Daarom mobiliseert de vereniging Kamerleden en vindt vooral gehoor bij oppositiepartijen D66 en CDA. Van Meenen en Rog manen Dekker om serieus werk te maken van het overleg met de NVvW en het alternatief voor de rekentoets uit te werken. Op 7 oktober 2015 wordt een motie van Rog hierover aangenomen. Aanvankelijk weet Dekker deze motie soepeltjes naar zijn hand te zetten. Hij belooft overleg ‘met mensen uit de praktijk, waaronder de NVvW’. En later vindt hij in Onderwijs2032 een welkom argument om de zaak verder te traineren: de NVvW wordt ‘van harte uitgenodigd’ bij te dragen aan beter rekenonderwijs, ‘bijvoorbeeld via de band van de curriculumontwikkeling van Onderwijs2032’.
De rekentoets wordt nu onderdeel van een veel groter traject waarin leraren zogenaamd inspraak hebben. In werkelijkheid is het een typisch gevalletje van lange-baan-schuiven, oordeelt Van Meenen. ‘Waarom moet het verbeteren van rekenonderwijs worden gekoppeld aan Onderwijs2032 en de rekentoets niet?’ Het argument van Dekker - ‘Als we het curriculum wijzigen, wijzigt vroeg of laat ook de toets, maar wel in die volgorde’ – is vreemd in een politiek proces waarin juist met een rekentoets beter rekenonderwijs werd beoogd.
Eind 2016 volgt een nieuwe motie waarin SP, D’66 en CDA de regering nogmaals manen om in overleg met de NVvW ‘met urgentie het alternatief voor de rekentoets uit te werken’. En dan eindelijk, februari 2017, gaat Dekker na vier jaar traineren overstag. In een brief laat hij de Kamer weten samen met de NVvW bezig te zijn met de uitwerking van het alternatief. De timing is veilig voor hem: twee weken later zijn de Tweede Kamerverkiezingen en is hij staatssecretaris af.
Zesde bedrijf (2018): het gejojo van Slob
Aan Dekkers opvolger Arie Slob de eer om de hete aardappel door te slikken. De man die als Kamerlid het nog wel eens zag komen van een parlementaire enquête over de rekentoets, moet nu als onderwijsminister pal staan voor het rekenbeleid. Al staan zijn kaarten er anders voor: in het regeerakkoord van Rutte-III staat dat de rekentoets zal verdwijnen en dat uiterlijk schooljaar 2019-2020 het alternatief ingevoerd wordt. Deze buit hebben de inmiddels coalitiegenoten Rog en Van Meenen weten binnen te slepen.
Wederom getreuzel
Na twee overlegtafels, eentje voor havo/vwo en eentje voor vmbo, ligt er begin 2018 Een nieuw perspectief voor rekenen in het voortgezet onderwijs, het door NVvW, OCW en SLO verder afgetimmerde alternatief. Dit ligt maandenlang stof te vergaren op het bureau van Slob die de kunst van het traineren goed van zijn voorganger heeft afgekeken. Ook nu weer heet het dat de minister eerst de aanbevelingen van het ontwikkelteam rekenen-wiskunde binnen Curriculum.nu (CN) wil afwachten.
Vanwaar dit getreuzel? Het regeerakoord spreekt toch duidelijke taal: voer het alternatief in. Nog vreemder wordt het met de Kamerbrief van 9 november 2018 van ministers Slob en Van Engelshoven: er gaat een streep door de centrale rekentoets en scholen mogen rekenen voortaan zelf toetsen via een schoolexamen. Het is geen onderdeel meer van de slaag-/zakregeling, maar er komt wel een apart cijfer voor rekenen op de examenlijst. Met dat cijfer kunnen de bewindslieden scholen blijven controleren, ze willen nog geen afscheid nemen van hun beleid van georganiseerd wantrouwen. De bekende stok achter de deur wordt weer genoemd: ‘Wij vinden het belangrijk dat deze opgebouwde expertise en stijgende lijn in rekenresultaten wordt vastgehouden.’
En weer ligt, haaks op het alternatief, het accent op toetsen in plaats van op goed rekenonderwijs, verzucht de NVvW. Ze stuurt de minister een brief waarin ze aandringt op snelle invoer van het alternatief. Ook Slobs coalitiegenoten Van Meenen en Rog zijn not amused en roepen hem ter verantwoording: niks wachten op CN, ga praten met de NVvW en houd je aan het regeerakkoord. Dat gesprek tussen Slob en de vereniging heeft nooit plaats gevonden, al zegt Slob, als Kamerleden hem erom vragen, dat dit wel gebeurd is. Wel stuurt hij vlak voor kerst een brief naar de Kamer waarin hij vasthoudt aan zijn CN-argument. De NVvW stelt in haar brief van 21 januari 2019 dat wachten op CN onnodig is, want dat het alternatief binnen het huidige curriculum uitvoerbaar is. Alleen voor een kleine groep vmbo-leerlingen en havisten met een C&M-profiel moet in de bovenbouw een rekenmodule komen om hun rekenvaardigheden op peil te houden.
Het doek valt
Wellicht dat Slob het daarom tijdens het Kamerdebat van 23 januari 2019 over een andere boeg gooit. Hoewel hij nog steeds rept over CN, luidt zijn belangrijkste argument nu dat er nog wel erg weinig tijd resteert om het alternatief per 2019-2020 in te voeren. Merkwaardig argument voor iemand die zelf heeft zitten treuzelen en traineren. Slob haalt maar weer eens het de-leerlingen-zijn-de-dupe van stal en rekent voor dat er 15.000 vmbo-leerlingen en 3000-havo-leerlingen zonder wiskunde zijn die dan een apart schoolexamen rekenen zouden moeten doen. Van Meenen pareert: ‘Wat de minister ervoor in de plaats zet, is een verzwaring voor álle leerlingen. Hij wil namelijk een toets voor alle leerlingen, ook de leerlingen die het geïntegreerd in wiskunde zouden doen.’
Het werkelijke argument is natuurlijk dit: met een aparte rekentoets plus apart cijfer voor rekenen kan de overheid scholen controleren. Ruim tien jaar lang zat het ministerie in deze groef.
In het Kamerdebat van 23 januari 2019 laat Slob zich ontvallen dat het ‘toch best wel een gejojo was met de rekentoets en het rekenen’. Een week later is het gejojo voorbij: motie nr. 96 over afschaffing van de rekentoets met ingang van schooljaar 2019-2020 wordt met 83 stemmen voor aangenomen. En motie nr. 90 over een zo spoedig mogelijke, uiterlijk in het schooljaar 2019–2020, algehele invoering van het alternatief van de Nederlandse NVvW krijgt zelfs 109 stemmen. Het doek voor de rekentoets is definitief gevallen.
Voorlopige epiloog (2019)
Na het definitief wegstemmen van de rekentoets op 5 februari 2019 duurt het ruim acht weken alvorens de onderwijsministers een teken van leven geven. En dat terwijl het tijdpad om de wet te schrappen erg krap is. Op vrijdag 5 april beloven ze in hun Kamerbrief dat er na de zomer een voorstel ligt om de rekentoets uit de wet te schrappen, zodat leerlingen vanaf 2019-2020 geen rekentoets meer hoeven te maken.
Over het alternatief reppen ze met geen woord. Sterker, de ministers wekken de indruk dat ze - wederom - liever eerst de resultaten van Curriculum.nu afwachten. Dat laat Van Meenen, hoofdindiener van motie nr. 90, niet over zijn kant gaan: invoeren nu en niet meer traineren! Hij vraagt schriftelijk overleg aan over de Kamerbrief. Dossier 31332 lijkt voorlopig nog niet gesloten.
Eén vraag klemt: rekenen leerlingen nu beter dan ruim tien jaar geleden? Een woordvoerder van het ministerie zegt desgevraagd ja: de resultaten op de rekentoets stegen sinds 2014, al beheersen nog niet alle leerlingen ‘in voldoende mate’ de referentieniveaus. Nu lijkt de rekentoets, gezien bovenstaande, nauwelijks een betrouwbare graadmeter. Zijn ze het dan beter gaan doen in internationale vergelijkingen? Nou nee, de resultaten van basisscholieren in TIMSS 2015 zijn zelfs licht gedaald, een trend die al sinds 1995 gaande is. En ook de PISA-scores voor wiskunde zijn voor Nederlandse 15-jarigen in 2015 minder goed dan in 2012. Sinds 2003 gaan die scores stapje voor stapje achteruit, waarbij vooral het aandeel leerlingen met hoge scores daalt. De niveaudaling doet zich voor in vwo, havo en vmbo-b. Netto opbrengst van tien jaar sturen op rekenonderwijs is dus dat leerlingen niet beter, en soms zelfs slechter, zijn gaan rekenen. Van toetsen word je niet beter.
Rekensom: hoeveel heeft het allemaal gekost?
Het bedrag van 500 miljoen zingt rond. Tv-programma Brandpunt noemde het bijvoorbeeld in zijn uitzending in 2015 over de rekentoets. Maar dat lijkt gebaseerd op de uitspraak van staatssecretaris Dekker in 2013 tijdens een overleg met de vaste Kamercommissie voor onderwijs dat er 500 miljoen euro was uitgegeven voor verbetering van het taal- en rekenonderwijs. Een te grof bedrag dat nadere specificatie behoeft.
We vroegen het na bij OCW. Die noemt op basis van een onderzoeksrapport van Regioplan (2016) naar de investeringen in het taal- en rekenonderwijs, een bedrag voor het vo van gemiddeld 8 miljoen per jaar in de periode 2008-2014 en gemiddeld 4 miljoen in de periode 2015-2017. Regioplan heeft berekend dat dit voor rekenen neerkomt op gemiddeld € 7,58 per leerling ofwel circa € 42.000 schoolvestiging over de periode 2008-2015, wat neerkomt op jaarlijks € 5.300 per vestiging. In werkelijkheid, zo berekende Regioplan, gaven scholen veel meer geld uit aan rekenonderwijs en scholing van leraren. In schooljaar 2015-2016 was dat maar liefst € 136.000 per schoolvestiging. Dat is dus voor taal en rekenen samen, maar uit de berekeningen van Regioplan blijkt dat de verdeling niet fifty-fifty is, maar twee derde voor rekenen en een derde voor taal. Als we die verdeelsleutel overhevelen naar de landelijke subsidies, dan gaat het in de jaren 2008-2017 dus om circa 45 miljoen euro voor rekenonderwijs. In antwoord op vragen van Kamerleden rept staatssecretaris Dekker in het Kamerdebat van 7 oktober 2015 zelfs over een bedrag van 60 miljoen voor rekenonderwijs.
Bedragen in een ander overheidsdocument uit het rekendossier komen dichter in de buurt van Dekkers 500 miljoen: in 2010 bijvoorbeeld een totaalbedrag van circa 160 miljoen (po 46, vo 56 en mbo 58 miljoen) en op de begroting voor 2011, 2012 en 2013 staan totaalbedragen van respectievelijk 144 miljoen, 153 miljoen en 154 miljoen. Oftewel 611 miljoen. Maar dit is niet alleen voor de intensivering van het taal- en rekenonderwijs, maar ook voor de invoering van centraal ontwikkelde examens taal en rekenen in het mbo en de aanpassing van toetsen en examens en de invoering van een tussentijdse toets in het vo. Erg specifiek is het dus allemaal nog niet.
Hoeveel geld ging er nou precies naar Cito, SLO en CvTE voor ontwikkeling en afname van de toets? Op die vraag verwijst de woordvoerder van OCW naar antwoorden van Dekker uit hetzelfde debat van 2015: gemiddeld 7 miljoen per jaar voor vo en mbo. Dat is wel erg globaal. Bovendien zegt Dekker er niet bij vanaf welk jaar hij begint te rekenen. We stelden daarom vervolgvragen aan OCW. De woordvoerder liet ons na een week weten dat het wel erg veel uitzoekwerk was, ‘ook bij organisaties die nu hun handen vol hebben aan de examens’. Dat klinkt alsof OCW de eigen boekhouding niet goed op orde heeft. We worden gevraagd nog even geduld te hebben, tot na de zomer. Dan heeft OCW de cijfers uitgezocht, niet alleen voor ons, maar ook voor een Kamerbrief over het wetsvoorstel voor afschaffing van de rekentoets.
O ja, en dan is er nog geld voor onderzoek naar rekenonderwijs (zoals 2,7 miljoen via NWO-PROO in 2011) uitgetrokken en voor drie commissies en overlegtafels. U ziet, dit huishoudboekje is nog niet compleet. Informatie over bedragen is welkom! / BR
(Dit artikel is mede mogelijk gemaakt met een subsidie van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten)
1 Cito: de lange tentakels van een toetsfabriek
2 De politieke kanten van het dossier-Cito
3 Met Cito in gesprek
4 Het verdriet van Cito
5 Cito BV verkoopt examen-knowhow die deels binnen Stichting Cito is ontwikkeld
6 Het Cito-examen
7 Georganiseerd wantrouwen (3): Eindtoets – wie wil ’m hebben?
8 Georganiseerd wantrouwen (2): Tjeenk Willink over Groter denken, kleiner doen
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven