Nieuws

Inspectie: alle seinen op rood

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 06-05-2020 Gewijzigd op 06-05-2020
Beeld Wilbert van Woensel
De jaarlijkse Staat van het Onderwijs is niet geruststellend. De onderwijsinspectie doet haar best positief te blijven in coronatijd, maar de seinen voor onder meer gelijke kansen, lezen en rekenen staan overduidelijk op rood.

Nu effe niet kritisch zijn, moet de inspectie gedacht hebben: leraren en scholen werken zich een slag in de rondte en zitten er niet op te wachten om gekapitteld te worden. De gebruikelijke duiding bij de cijfers blijft achterwege in De Staat van het Onderwijs die midden in de coronacrisis werd gepresenteerd (22 april). ‘Dit is niet het moment om het gesprek te voeren over wat de inhoud van deze publicatie betekent voor het onderwijs,’ schrijft de hoofdinspecteur. Maar let op, zo kun je tussen de regels lezen, als de coronacrisis voorbij is, kunnen we als sector en als samenleving onze borst wel nat maken. Want sommige cijfers zijn zorgwekkend, andere zijn goed beschouwd een tijdbom.

 

Buitenspel

Om met dat laatste te beginnen: verontrustend is het stijgende onderwijsniveau van studenten met een tweede generatie niet-westerse migratieachtergrond. Huh, da’s goed nieuws toch, zul je zeggen? Zeker. Het is prachtig dat jongeren uit zeg Amsterdam-West en Helmond-Noord in de klas hun stinkende best doen om vooruit te komen, maar het is zorgelijk dat zij veel moeilijker aan het werk komen dan studenten zonder migratieachtergrond, zelfs nog vijf jaar na het afronden van hun studie. Voor mbo’ers is het verschil 8 à 10%, voor hbo’ers en wo’ers ongeveer 6%. Na vijf jaar groeit dat verschil bij de hbo’ers zelfs nog wat.

Door dit soort cijfers op een rij te zetten, steekt de onderwijsinspectie als vanouds een thermometer in de samenleving. En corona of niet, het debat over de resultaten moeten we niet te lang voor ons uit schuiven. Want als deze cijfers niet veranderen, zullen ze uiteindelijk een hele groep het gevoel geven buitenspel te staan én de motivatie van leerlingen met een vergelijkbare achtergrond in het po en vo beïnvloeden. En da’s jammer, want vergeleken met vijf jaar geleden volgen meer leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond vaker hogere onderwijsniveaus. De ambitie zou moeten zijn dat zo te houden, als Nederland de talenten van alle leerlingen wil benutten.

Opvallend in deze Staat is verder het achterblijven van vrouwen op de arbeidsmarkt. Ook hier heerst verspilling: in alle onderwijssectoren doen de meiden het eigenlijk beter dan de jongens om daarna (voor wo’ers soms met een korte vertraging) minder te gaan werken tegen een lager uurloon. Nederland op z’n smalst.

Gelukkig zijn het overigens allebei problemen waar leraren verder niet zo veel aan kunnen doen. Aan hun onderwijs ligt het niet.

 

Leesalarm
 

Welke vakken ontbreken in het rijtje ‘redelijk stabiele prestaties’? Kernvakken als lezen, rekenen en wereldoriëntatie


Wel corebusiness van de leraar zijn natuurlijk de resultaten in po en vo. En laten we eerlijk zijn (en corona even vergeten), die zijn niet om over naar huis te schrijven. Al doet de inspectie haar best om dat zo positief mogelijk te brengen. Ze spreekt van ‘redelijk stabiele prestaties’ in het basisonderwijs. Bij de meeste vakken, schrijft ze, ‘zoals bewegingsonderwijs, cultuureducatie, natuur en techniek, mondelinge taalvaardigheid en Engels zijn de vaardigheden van leerlingen stabiel of enigszins dalend’. Maar welke vakken mis je in dit rijtje? Precies, kernvakken als lezen, rekenen en wereldoriëntatie.

Afgelopen december was er natuurlijk veel media-aandacht voor de dalende leerprestaties van de Nederlandse leerlingen in internationaal opzicht (OESO, 2019). Onze vijftienjarigen presteerden in de PISA-toets op leesvaardigheid in 2018 voor het eerst onder het Europees gemiddelde (en slechter dan in 2015). Bijna een kwart (24%) bleek laaggeletterd: volgens de OESO kunnen zij onvoldoende meekomen in de maatschappij. Voor wiskunde en natuurwetenschappen bleven onze leerlingen in 2018 steken op het niveau van 2015 (dat al lager was dan daarvoor).

De inspectie probeert de PISA-pijn wat te verzachten door te melden dat de cijfers die Nederlandse leerlingen gemiddeld halen voor het centraal vo-examen grotendeels stabiel zijn gebleven. Ook meten PISA en eindexamen nu eenmaal verschillende vaardigheden, schrijft ze. Inspecteurs zien dat in de praktijk de lessen vooral gericht zijn op het centraal examen, waar lees- en denkvaardigheden als evalueren en reflecteren nu eenmaal minder gevraagd worden. Precies de zaken waar Nederland in PISA relatief minder scoort. Anderzijds kun je zeggen dat veel examens juist een beroep doen op tekstbegrip, dus of deze verzachtende omstandigheden helemaal hout snijden?

Belangrijke factor is ook een gebrek aan motivatie bij Nederlandse leerlingen, tot het moment dat ze een toets maken met gevolgen voor hun vervolgonderwijs of kansen op de arbeidsmarkt. Verwend volkje, concludeer je als lezer van de Staat, maar ook: is dit niet een onvoldoende voor ons allemaal? Kennelijk slagen we er met zijn allen niet in om uit te leggen dat die geletterdheid ‘best belangrijk’ is voor je kansen later in het leven. 

 

Lees- en rekenalarm
 

Inspectie lijkt PISA-schande bij po te leggen,
vo zit met de gebakken peren


Motivatie is een ingewikkeld begrip: leesplezier is bijvoorbeeld belangrijk voor de ontwikkeling van leesvaardigheid, maar ontstaat juist ook doordat je iets goed kunt. En dan zijn de tekenen in deze Staat niet geruststellend. Al in het basisonderwijs (groep 5/6) hebben leerlingen een lage leesmotivatie. En maar drie kwart (78%) haalt het streefniveau lezen bij het verlaten van groep 8. En ‘dat betekent’,  zo duidt de inspectie toch heel voorzichtig, ‘dat 22% van de leerlingen nog goed moet worden begeleid om het basale niveau te behalen in het voortgezet onderwijs’. Deze leerlingen hebben in het vervolgonderwijs ‘extra aandacht nodig om in de buurt te komen’ (ja, de inspectie blijft voorzichtig) ‘van het gewenste eindniveau voor vmbo, mbo 1, 2 en 3 (referentieniveau 2F)’. Het heeft er zo toch alle schijn van dat de PISA-schande volgens de inspectie haar wortels heeft in het po en dat het vo met de gebakken peren zit.

Ook voor leerlingen die naar havo en vwo gaan, is niet vanzelfsprekend dat ze zomaar 3F en 4F zullen bereiken. ‘Onze inspecteurs krijgen signalen dat mbo- en ho-opleidingen veel aandacht moeten geven aan het wegwerken van taal- en rekenachterstanden bij sommige studenten.’ Hoe voorzichtig ook, eigenlijk luidt de inspectie hier – haars ondanks – het lees- en rekenalarm.

 

Verschillen tussen scholen
 

Lees wat de inspectie schrijft over passend onderwijs in ons coververhaal in het juninummer.


Hoe zit het met de verschillen tussen scholen, een belangrijk aandachtspunt in de vorige Staat van het Onderwijs? Onverminderd groot, luidt de conclusie van de inspectie. En het toenemend aantal scholen met onvoldoende of zeer zwakke onderwijskwaliteit is zorgelijk. Een kleine twintigduizend leerlingen kregen vorig schooljaar onderwijs dat niet voldeed aan de basiskwaliteit. Onderzoek bij scholen die langdurig onderpresteren, laat zien dat gebrek aan monitoring van en sturing op betere onderwijskwaliteit door bestuur en directie voorname oorzaken zijn; ook lijken leraren op deze scholen niet te beseffen wat er aan de hand is en dat zij daar misschien zelf iets aan kunnen doen. De inspectie is zo bezorgd dat ze – discreet – beleidsmakers vraagt om in te grijpen. Verbetering vraagt namelijk, schrijft ze, in het po ‘naast versterking van het onderwijsleerproces ook om aanpakken die niet altijd door de school of het bestuur alleen gerealiseerd kunnen worden’.
 

Verschillen tussen scholen zijn onverminderd groot


Waar vorig jaar vooral innovatieve scholen diep uit de zak kregen (ze zouden onvoldoende evalueren en monitoren), kiest de inspectie dit jaar voor een andere strategie: ze onderzocht wat tientallen goed presterende scholen in po en vo gemeen hebben. En dat levert een beeld op dat consistent is met decennia onderzoeksresultaten.

Een greep uit de handvatten die het oplevert: duidelijke regels, een doelgericht aanbod met concrete tussen- en einddoelen, doorlopende evaluatie en waar nodig interventies, lessen met veel formatieve elementen (waardoor leerlingen verantwoordelijkheid voelen voor hun eigen leerproces), leraren die goed zicht hebben op de ontwikkeling van leerlingen, een sterke consensus over wat werkt en wat een goede les is, hoge verwachtingen voor het onderwijs en de opbrengsten, bevoegde leraren die vertrouwen krijgen, en last but not least een schoolleider met visie.

Juist het benoemen van de positieve punten kan weleens een slimme strategie zijn. Vorig jaar lekte veel van de energie die de Staat kan genereren weg, door de boze reacties van innovatieve scholen die zich in de hoek gezet voelden.
 

Wat hebben goed presterende scholen gemeen? De handvatten zijn consistent met decennia aan onderzoeksresultaten


Wat overigens opvalt is dat leraren op goed presterende scholen niet per se klassikaal frontaal lesgeven, maar juist proberen in te spelen op de leerbehoeften van individuele leerlingen. Ook is er op hun scholen vaak ruimte om nieuwe zaken uit te proberen. Met andere woorden, onderwijsvernieuwing verdraagt zich prima met goede resultaten; het ligt er maar helemaal aan hoe je dat doet.
 

Lerarentekort

De inspectie maakt zich vanzelfsprekend grote zorgen over het lerarentekort in Nederland, dat vooral de grote steden in de Randstad treft. Enigszins onderkoeld vermeldt de Staat dat het ‘aannemelijk’ is dat het negatieve effecten zal hebben op de kwaliteit van het onderwijs en op de prestaties van leerlingen. Licht politiek wordt de toon als de inspectie observeert dat hoge woonlasten in de grote steden een factor zijn in het vertrek van leraren uit de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) en dat het buitenland daar anders mee omgaat dan Nederland. ‘In het hele land verdienen leraren ongeveer evenveel, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Engeland, waar leraren in Londen meer verdienen’ (omdat de woonlasten daar veel hoger zijn, red.).

Opvallend is ook het rekenwerk van de inspectie in deze Staat. Ze laat zien dat scholen met minder dan tweehonderd leerlingen verhoudingsgewijs meer onderwijsgevend personeel hebben dan scholen met meer dan tweehonderd leerlingen. ‘Hierdoor zijn er in het basisonderwijs in Nederland circa 3% meer leraren nodig.’ En ze rekent verder: ‘Wanneer we ervan uitgaan dat kleine vestigingen zodanig opgeheven of gecombineerd kunnen worden dat er na opheffing of combinatie een zelfde leerling-leraarratio is als gemiddeld bij vestigingen met tweehonderd of meer leerlingen, zou dit met name in de regio’s Amsterdam en Utrecht tot een grote winst in het aantal fte kunnen leiden. Het gaat hierbij respectievelijk om ongeveer 37 tot 73 fte onderwijsgevend personeel in Amsterdam en 39 tot 57 fte onderwijsgevend personeel in Utrecht.’ Een interessante suggestie voor de grote steden, zeker voor wie zich realiseert dat volgens diverse onderzoekers onderwijskwaliteit in kleinere scholen ook sneller onder druk staat.

 

Toetsing

Hoewel uit verschillende passages in de Staat een groot vertrouwen blijkt in bevoegd onderwijspersoneel, benadrukt de inspectie elders graag de vinger aan de pols te houden met bijvoorbeeld een kleuter- en eindtoets. Haar observaties wekken de indruk dat er ook binnen het toezicht verschillende richtingen  werken: voorstanders van een toetscultuur waarin toetsenmakers een stevige vinger in de pap hebben en degenen die meer uitgaan van vertrouwen in de leraar. Als lezer vraag je je soms af: bepleit de inspectie nu gestandaardiseerde summatieve toetsing of formatief werken?

Ze waarschuwt bijvoorbeeld dat ze het zicht dreigt te verliezen op de resultaten van het onderwijs: of leerlingen hun schoolcarrière wel (digitaal) geletterd en gecijferd afronden en daarbij goed ondersteund worden. ‘ ‘In de veronderstelling dat het de ruimte van de leerling en de onderwijsprofessional vergroot, verdwijnt de laatste tijd instrumentarium zoals de kleutertoetsen(..), één centrale eindtoets (..) en genormeerde toetsen uit leerlingvolgsystemen. Zulke instrumenten zijn belangrijke hulpmiddelen voor leraren en scholen om de ontwikkeling van leerlingen te kunnen volgen en het onderwijsaanbod te kunnen evalueren. Het zijn tevens instrumenten die alleen door specialisten kunnen worden gemaakt. (..) Dit heeft tot gevolg dat het zicht op de resultaten en kansen voor de leerlingen steeds diffuser wordt, en bijsturen op onderdelen onmogelijk.’

Het zijn opmerkelijke passages, immers, zeker over de kleutertoets zijn experts het erover eens dat hij terecht geschrapt is. Hij zou te veel een momentopname zijn. Maar dit lezende, lijkt het een kwestie van tijd voordat toetsing weer een discussiepunt wordt op het departement en in de Tweede Kamer.

Lees hier de Staat van het Onderwijs.

 

Click here to revoke the Cookie consent