Dossier

Leren kijken met ogen van toen

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 04-09-2018 Gewijzigd op 11-09-2018
Beeld Shutterstock
Ontdek gisteren, begrijp vandaag: dit motto van de aankomende Maand van de Geschiedenis klinkt makkelijker dan het is. Hoe kun je leerlingen historisch redeneren bijbrengen? Vakdidactische onderzoeken wijzen de weg.  

In deel 2 van Bij de Tijd, het driedelige manifest dat de Vereniging van Geschiedenisleraren (VGN) in 2017 presenteerde over de toekomst van het geschiedenisonderwijs, staat prominent als punt één: ‘Door historisch denken en redeneren kunnen leerlingen verbindingen leggen tussen verleden, heden en toekomst. De wereld ver weg en dichtbij wordt daardoor begrijpelijker.’
Dat dit de kern van hun vak is, daarover zijn alle geschiedenisleraren het roerend eens. Maar hoe je dat in de praktijk aanpakt, is vers twee. Leerlingen blijven nogal eens steken in hun 21e-eeuwse wereldbeeld. Ze zeggen bijvoorbeeld dat zij dus echt nooit op de NSDAP zouden hebben gestemd, want je weet toch wat Hitler gedaan heeft! Of ze roepen verontwaardigd uit dat mannen ook best kunnen koken en schoonmaken als ze horen dat vrouwen vroeger werden ontslagen als ze gingen trouwen. Eén ding heb je dan overigens al mee: je leerlingen zijn betrokken bij de inhoud van je les. Hoe help je hen om met ogen van toen naar de geschiedenis te kijken?

Historische context

Contextualiseren is een belangrijke deelvaardigheid voor historisch redeneren (zie ook kader op deze pagina). Hierbij leren leerlingen rekening te houden met de toenmalige omstandigheden, kennis en opvattingen van mensen. In zijn promotieonderzoek werkte geschiedenisleraar en vakdidacticus Tim Huijgen (Rijksuniversiteit Groningen) dit begrip nader uit (lees ook Het beste onderwijsonderzoek van 2017, Didactief, december 2017). Natuurlijk kun je als leraar die historische context toelichten, maar het werkt beter om leerlingen daar zelf actief naar op zoek te laten gaan. Huijgen formuleerde een stappenplan. Maak leerlingen in het vo eerst bewust van hun te moderne blik op historische gebeurtenissen. Laat hen daarna actief op zoek gaan naar de historische context. Formuleer daarvoor vragen bij een historische casus die ze moeten beantwoorden: wanneer en waar speelde het verschijnsel? Welke politieke en economische omstandigheden waren er toen? Hoe gingen mensen toen met elkaar om? Dit helpt leerlingen een context te creëren.


Oorzaken en gevolg

Meer oog voor de historische context helpt leerlingen ook om causale verklaringen te geven. Veel leerlingen vinden dat lastig, bleek al uit het promotieonderzoek van Gerhard Stoel (Universiteit van Amsterdam). In een praktijkgericht onderzoek namen Stoel en Jannet van Drie dit causaal redeneren onder de loep. Net als Huijgen zagen ze dat leerlingen moeite hebben om de historische context bij verklaringen te betrekken en dat ze veelal één enkele verklaring geven. Stoel en Van Drie ontwikkelden een rubric waarin ze causaal historisch redeneren uiteenrafelen in verschillende deelvaardigheden, zoals werken met meer oorzaken, verbanden leggen en het belang onderbouwen.
Met deze rubric krijg je niet alleen zicht op wat leerlingen wel of niet kunnen, het blijkt ook een handig instrument om opdrachten en lessen mee te ontwerpen. Hun tip: bouw je lessen op rond een ‘spannende’ causale vraag, bijvoorbeeld ‘was de ondergang van het Romeinse Rijk moord of zelfmoord?’. Laat leerlingen hier in groepjes aan werken en bespreek naderhand de verschillende antwoorden klassikaal. Zo ontdekken ze dat geschiedenis geen gestold verhaal is, maar dat je er altijd vanuit verschillende hoeken naar kunt kijken. Waarbij leerlingen natuurlijk ook moeten leren dat ze keuzes en verklaringen moeten kunnen onderbouwen.


Onderzoekend leren

Als je geschiedenis voor basisschoolkinderen aantrekkelijk wilt maken, kun je starten vanuit de actualiteit of het geactualiseerde verleden (welke kwestie maakt dat verleden voor ons nu interessant?). Zo ontdekken kinderen dat alles een geschiedenis heeft. Marjolein Dobber ontwikkelde met twee VU-collega’s, leerkrachten en nascholers een toolkit voor onderzoekend leren bij geschiedenis, op OGO-scholen. Gestimuleerd om op elkaars input voort te bouwen, stelden leerlingen zelf (historische) vragen en zochten ze informatie (bronnenonderzoek en interviews). Ze maakten tijdlijnen om per thema veranderingen zichtbaar te maken.
Meer onderzoekers en vakdidactici bepleiten onderzoekend leren: deze werkvorm vergroot het historisch inzicht. Toch zijn geschiedenisleraren huiverig om onderzoekend leren in te zetten, constateert onderwijskundige Michiel Voet (Universiteit Gent) in zijn met de VOR/VFO-dissertatieprijs bekroonde proefschrift. Hij zocht uit waarom en nam geen genoegen met de eerste verklaringen, zoals gebrek aan (les)tijd en geschikt lesmateriaal. Persoonlijke beroepsopvattingen van leraren blijken het belangrijkste obstakel. Leraren zetten onderzoekend leren meer in als ze het belangrijk vinden dat leerlingen leren hoe je het verleden onderzoekt, ze zichzelf bekwaam voelen om onderzoekend leren te organiseren en ze hun werkomstandigheden niet als belemmerend ervaren. Die positieve instelling bewerkstellig je niet met alleen nascholing, stelt Voet: de effecten daarvan zwakken snel af als de leraar eenmaal terug is in de klas en merkt dat lessen toch anders lopen dan gepland. Blijvende (externe) begeleiding en samen optrekken met collega’s is nodig om het gebruik van deze werkvorm te bestendigen.
En wie niet meteen alles overhoop wil gooien, kan alvast in reguliere lessen de deelvaardigheden van historisch redeneren invlechten (zie kader).

 

Basis voor burgerschap

Carla van Boxtel en Jannet van Drie (UvA) onderscheidden in 2008 zes deelvaardigheden van historisch redeneren: gebruik van historische begrippen en metabegrippen (oorzaak, gevolg, historisch bewijs, verandering), contextualiseren, historische vragen stellen, bronnen gebruiken en argumentatie. Latere onderzoekers borduren daarop voort en vullen dit aan: bijvoorbeeld met causaal historisch redeneren, waarbij leerlingen leren meer oorzaken te zoeken voor historische gebeurtenissen en verbanden te leggen. Dit laatste is ook bij maatschappijwetenschappen een belangrijke denkvaardigheid. Gerard Ruijs, Carla van Boxtel, Thomas Klijnstra en Anne Hemker (UvA) ontleedden dit onlangs in een praktijkgericht onderzoek in denkstappen als gegevens classificeren en vergelijken en de betrouwbaarheid ervan beoordelen.
Al deze vaardigheden vormen, zo stelt de VGN, ook de basis voor burgerschap: leerlingen leren informatie en verklaringen niet voor zoete koek te slikken, maar deze kritisch te bevragen en de betrouwbaarheid ervan te beoordelen. Mooie bijvangst van de geschiedenisles.

 

Zo laat je ze oefenen

Geef leerlingen gerichte opdrachten om historische deelvaardigheden te oefenen:

- Kijken leerlingen met moderne ogen naar het verleden? Gebruik hun uitspraken als aanknopingspunt voor je les.

- Formuleer verschillende gedragingen of reacties van mensen (zowel modern als toenmalig) bij een bepaalde gebeurtenis. Laat leerlingen deze vergelijken: welke past het meest bij die tijd? 

- Laat leerlingen in groepjes verklaringen formuleren voor historische gebeurtenissen. Bespreek die klassikaal: wat is (niet) aannemelijk? Wat zijn goede of slechte argumenten? Zijn er bronnen die de ene of andere redenering ondersteunen?

- Schotel leerlingen over een bepaalde gebeurtenis diverse bronnen voor: welke is (on)betrouwbaar en waarom?



Bronnen:

- Tim Huijgen, 'Contextualiseren kun je leren'
- Gerhard Stoel & Jannet van Drie, ‘Geschiedenis op maat’
- Gerard Ruijs e.a., ‘Denkvaardigheden toetsen met authentieke taken’
- Michiel Voet, ‘Onderzoekend leren weinig ingeburgerd in geschiedenisles’

 

Zie ook maandvandegeschiedenis.nl. Lees meer over geschiedenisonderwijs op pagina 38.

Dit artikel verscheen in Didactief, september 2018.

Verder lezen

1 Levende geschiedenis

Click here to revoke the Cookie consent