Dossier

Denkvaardigheden toetsen met authentieke taken: een uitwerking bij Maatschappijwetenschappen

Tekst Gerard Ruijs, Thomas Klijnstra, Anne Hemker & Carla van Boxtel
Gepubliceerd op 04-08-2018 Gewijzigd op 11-09-2018
Beeld Joost Bataille
Bij het vak maatschappijwetenschappen leren leerlingen maatschappelijke vraagstukken, zoals het ongelijkheidsvraagstuk, analyseren en verklaren met behulp van hoofd- en kernconcepten en vakspecifieke vaardigheden. Ze leren bijvoorbeeld het concept sociale cohesie en oefenen met het geven van verklaringen  op een sociaal-wetenschappelijke manier.

Maar hoe kun je nagaan of leerlingen vakspecifieke begrippen en denkvaardigheden in samenhang kunnen toepassen? Veel docenten maatschappijwetenschappen gebruiken naast schriftelijke toetsen ook integratieve en authentieke toetstaken, bijvoorbeeld een praktische opdracht. De leerling voert bijvoorbeeld een klein onderzoek uit of schrijft een advies. Het begrip ‘authentiek’ houdt in dat leerlingen vakspecifieke kennis en denkvaardigheden toepassen op een probleem waar zij in hun leefwereld, als burger of in de context van een beroep, mee te maken krijgen. In zulke realistische opdrachten wordt de leerstof betekenisvol voor de leerlingen.
Binnen een praktijkgericht onderzoek ontwikkelden acht docenten maatschappijwetenschappen samen met onderzoekers en vakdidactici van de Universiteit van Amsterdam authentieke toetstaken. Met deze taken beoordeelden de docenten in hoeverre leerlingen oorzaak-gevolg relaties kunnen leggen en kennis van hoofd- en kernconcepten kunnen toepassen bij het analyseren van een maatschappelijk vraagstuk. De opbrengsten van het onderzoek zijn:

  •  een uitwerking van de vaardigheid 'verbanden kunnen leggen' in termen van wat leerlingen moeten kunnen en kennen;

  • ontwerpregels die docenten kunnen gebruiken om authentieke toetstaken en beoordelingsinstrumenten te ontwikkelen waarmee ze deze vaardigheid kunnen toetsen;

  • acht toetstaken die uitgetest zijn in havo/vwo-klassen en verbeterd op basis van evaluatieonderzoek.

Verbanden leggen

In het eindexamenprogramma staat dat leerlingen verbanden moeten kunnen leggen met behulp van hoofd- en kernconcepten. Maar wat moeten leerlingen dan precies kennen en kunnen? De onderzoekers maakten op basis van literatuurstudie en een expertmeeting een concrete beschrijving van deelvaardigheden en de benodigde onderliggende kennis. De drie deelvaardigheden zijn: de leerling moet oorzaken, gevolgen en oplossingen van een maatschappelijk verschijnsel of probleem kunnen verkennen; de leerling moet uitspraken over oorzaken, gevolgen en/of oplossingen kunnen onderbouwen of kritisch beoordelen en de leerling moet een beargumenteerde conclusie of een standpunt kunnen formuleren. Deze vaardigheden zijn weer uitgewerkt in concrete denkstappen, zoals operationaliseren, classificeren, vergelijken en de betrouwbaarheid van gegevens beoordelen. Deze uitwerking kan ook inspirerend zijn voor andere schoolvakken waarin maatschappelijke vraagstukken aan de orde zijn, zoals geschiedenis, aardrijkskunde en maatschappijleer. (Kijk hier voor het volledige cognitief model met de uitwerking van de deelvaardigheden).
 

Ontwerpregels

Op basis van vakdidactische en onderwijskundige literatuur en de ervaringen in het project zijn vijf ontwerpregels opgesteld (zie het kader). Een belangrijke ontwerpregel is dat de taak voor leerlingen betekenisvol moet zijn. De leraar moet ook keuzes maken die het niveau van de taak bepalen. Begrippen die leerlingen moeten toepassen, kunnen bijvoorbeeld meer of minder complex zijn of wel of niet aangereikt worden. Hoe meer aspecten van de deelvaardigheden je vraagt, hoe complexer de taak. Ook het taalgebruik (zoals het gebruik van een term als correlatie) beïnvloedt de moeilijkheidsgraad.

 

Een toetstaak die bedoeld is om te beoordelen in hoeverre leerlingen in staat zijn om bij het vak maatschappijwetenschappen verbanden te leggen:

1. moet betrekking hebben op een maatschappelijk of politiek verschijnsel of probleem als context voor het leggen van verbanden met behulp van hoofd- of kernconcepten.

2. moet voldoende authentiek zijn. Dat wil zeggen:
- De toetstaak heeft een open vraag- of probleemstelling;
- De toetstaak betreft een realistische taak die overeenkomt met een taak die past bij het als burger  participeren in de samenleving of een beroepspraktijk waarin de analyse van maatschappelijke problemen/verschijnselen aan de orde is; 
- Er is meer tijd voor de taak dan bij een gewone toets;
- Voor de taak zijn complexe vaardigheden nodig, zoals analyseren, onderbouwen en evalueren;
- De beoordelingscriteria zijn vooraf bekend.

3. moet voor leerlingen duidelijk zijn wat ze over het verschijnsel of probleem moeten doen:  onderzoeken, adviseren vanuit een bepaalde rol en/of je onderbouwde mening geven

4. de taak en het beoordelingsinstrument moeten gericht zijn op het ontlokken van denk- en redeneeractiviteiten die horen bij de vaardigheid ‘verbanden leggen’ (zie het cognitief model).

5. de taak en het beoordelingsinstrument moeten aansluiten bij het niveau dat van de leerling verwacht kan worden. Als de vaardigheden die centraal staan nog onvoldoende geoefend zijn, dan moet de leraar in de taakuitvoering meer sturing en  ondersteuning geven.

 

Authentieke toetstaken

De ontwerpregels vormden een goede basis om authentieke toetstaken te maken. Er zijn acht taken gemaakt en uitgeprobeerd in klassen (totaal 320 leerlingen uit 15 klassen van 8 scholen namen deel aan het onderzoek) en geëvalueerd. Er is eerst onderzocht op welke deelvaardigheden de ontwikkelde taken een beroep doen. Vervolgens zijn de producten van leerlingen bekeken om te bepalen of de taken inderdaad geschikt zijn om zicht te krijgen op de vaardigheden. Leerlingen hebben een vragenlijst ingevuld en in elke klas is een aantal leerlingen geïnterviewd. De vragen gingen over de duidelijkheid, ervaren authenticiteit en moeilijkheid van de toetstaken.
In de taken werden verschillende vaardigheden goed geïntegreerd. Een aantal vaardigheden kreeg wel weinig aandacht. In bijna geen enkele taak werd de leerling bijvoorbeeld gevraagd vooronderstellingen te expliciteren.
Uit de analyse van de leerlingproducten bleek dat de meeste vaardigheden die docenten wilden ontlokken, ook beoordeeld konden worden. Leerlingen legden bijvoorbeeld causale verbanden. Maar niet alle vaardigheden waarom werd gevraagd, lieten leerlingen zien in hun eindproduct. Ze zeiden bijvoorbeeld nauwelijks iets over de betrouwbaarheid van bronnen. Leerlingen waren neutraal tot positief over het authentieke karakter van de taken. Enkele taken vonden leerlingen niet zo duidelijk. Meestal had dat te maken met de complexiteit van de taak en na aanvullende uitleg van de docent konden ze er wel mee uit de voeten.
De docenten en onderzoekers hebben geleerd dat het productief is om volgens deze systematische aanpak (goed definiëren van de vaardigheid, ontwerpregels formuleren, ontwikkelde taken goed evalueren) authentieke toetstaken te ontwikkelen. Er is vervolgonderzoek nodig om didactische aanpakken en materialen te ontwikkelen die docenten kunnen inzetten om de vaardigheden goed uit te leggen en leerlingen te laten oefenen. 


Van Boxtel, C., Hemker, A., Klijnstra, T., & Ruijs, G. (2017). Toetsen van denkvaardigheden en conceptuele kennis bij maatschappijwetenschappen. Amsterdam: Landelijk Expertisecentrum Mens- en Maatschappijvakken. NRO Praktijkgericht onderzoek projectnummer 405-16-502.

De publicatie, het cognitief model, de ontwerpregels en de toetstaken zijn hier te vinden.

Lees ook: "Leren kijken met ogen van toen" dat ter ere van de Maand van de geschiedenis verscheen in Didactief, september 2018.

Verder lezen

1 Leren kijken met ogen van toen

Click here to revoke the Cookie consent