Onderzoek

Zo behouden we starters

Tekst Wim van de Grift
Gepubliceerd op 02-10-2018 Gewijzigd op 23-01-2024
Beeld Shutterstock
De aanpak van het lerarentekort zit volgens OCW in meer salaris en betere carrièrekansen. Wim van de Grift vindt meer salaris en betere carrièrekansen ook belangrijk, maar er moet méér gebeuren.

1. Te veel beginnende leraren verlaten al in hun eerste jaar het beroep

Uit gegevens van het ministerie van OCW blijkt dat in de periode 2006 tot 2008, 12% van de beginnende leraren in hun eerste beroepsjaar het onderwijs verliet. Gegeven het feit dat jaarlijks ongeveer 5% van de ervaren leraren het beroep verlaat, is dat relatief veel.
Onder invloed van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt kan het percentage beginnende leraren dat het beroep verlaat, stijgen naar wel 24%. Dat is heel veel voor jonge leraren die hun opleiding net achter de rug hebben. Zij kunnen er ook niets aan doen dat ze last in, first out zijn.

 

2. Vierjarenplannen voor de arbeidsmarkt

Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor leraren wordt door vooral twee zaken bepaald. Het ene is het verschil tussen het aantal twaalfjarigen dat de school verlaat en het aantal vierjarigen dat instroomt. Het andere is het verschil tussen het aantal leraren dat met pensioen gaat en het aantal afgestudeerden van de lerarenopleiding dat in het beroep instroomt. Er zijn een paar ‘knoppen’ waaraan gedraaid kan worden om discrepanties tussen vraag en aanbod te reguleren: verhoog of verlaag de klassendeler, aan- of ontmoedig deeltijdwerk, maak het voor afstudeerders van de pabo aantrekkelijker om leraar te worden, en/of verander de mogelijkheden om eerder met pensioen te gaan of na de pensioengerechtigde leeftijd door te werken.

 

Op de arbeidsmarkt
kunnen we al gauw
vier jaar vooruitkijken

 

Draaien aan de ene knop is uiteraard duurder dan aan de andere, maar wanneer effectief aan deze knoppen gedraaid wordt, hoeven minder beginnende leraren het beroep te verlaten. Dat zou ook moeten kunnen, omdat we met vrijwel alle gegevens over vraag en aanbod op de arbeidsmarkt al gauw vier jaar vooruit kunnen kijken. Er kan vrij gemakkelijk worden ingeschat of in een jaar het werken met groepsgrootte boven een nader te bepalen norm extra beloond zou moeten worden, of leraren die voltijd werken een bonus zouden moeten krijgen of dat deeltijdwerken juist aantrekkelijker gemaakt zou moeten worden, of oudere leraren de mogelijkheid moeten krijgen om eerder met pensioen te gaan of langer door te werken, en of het salaris verbeterd zou moeten worden om meer mensen naar de pabo te krijgen en meer afstudeerders van de pabo ook echt voor het onderwijs te doen kiezen.

Een deel van deze gegevens, zoals het aantal twaalfjarigen en het aantal vierjarigen, is zelfs regionaal bekend. Dat zou betekenen dat regionale vierjarenplannen gemaakt kunnen worden om vraag en aanbod op de arbeidsmarkt goed te reguleren. Dit voorkomt niet alleen heel veel leed bij beginnende leraren, maar ook wordt hiermee de werkdruk van alle leraren veel beter gereguleerd. Maar er is ook nog iets anders aan de hand.

 

3. Te veel beginners verlaten het beroep omdat het ze aan vaardigheden ontbreekt

Uit onderzoek weten we dat de pedagogisch-didactische vaardigheid van beginnende leraren die het beroep verlaten, ver achterblijft bij beginnende leraren die wel in het beroep blijven. Deze beroepverlaters zijn ook duidelijk ontevredener met het beroep. Een geringere pedagogisch-didactische vaardigheid gaat samen met minder zelfvertrouwen in het eigen functioneren en met meer beroepsstress. Ook dat hangt samen met het verlaten van het beroep.

Vooral het klasmanagement van veel beginners is onvoldoende. Het zal niemand verbazen dat veel beginnende leraren nog moeite hebben met geavanceerde beroepsvaardigheden, zoals het onderwijs afstemmen op verschillen tussen leerlingen en leerlingen aanleren hoe ze iets moeten leren. Wat ons meer zorgen baart, is dat bijna een kwart van de beginnende leraren niet de basisvaardigheden van goed lesgeven beheerst. Deze groep beginnende leraren slaagt er niet in om hun leerlingen een veilig en stimulerend onderwijsleerklimaat te bieden. Zij kunnen niet duidelijk en gestructureerd uitleggen en vooral hun klasmanagement is onvoldoende. Dat brengt met zich mee dat deze groep beginnende leraren vrijwel elke dag doodmoe thuiskomt en niet het beroepsplezier ervaart dat leraren hebben als ze aan de ogen van hun leerlingen zien dat het ‘kwartje gevallen’ is.

 

Begeleid leraar
bij wat hij nog
nét niet beheerst

 

Goede hulp en begeleiding veranderen de cijfers. Wanneer deze beginnende leraren geen hulp krijgen bij het ontwikkelen van hun basisvaardigheden, dan gaat het niet goed met hun beroepsloopbaan. Toch is het niet moeilijk om goede hulp te bieden. Goede hulp en begeleiding kunnen ervoor zorgen dat het percentage beginnende leraren dat problemen heeft met de basisvaardigheden (een veilig en stimulerend onderwijsleerklimaat creëren, orde houden, duidelijk uitleggen) afneemt met maar liefst twee derde. Het percentage beginnende leraren dat problemen heeft met orde in de klas, daalt met goede hulp en begeleiding zelfs met meer dan driekwart.

Hoe ziet die goede begeleiding eruit? Goede begeleiding start met observatie in de klas en vooral met een goede diagnose van het vaardigheidsniveau van de beginnende leraar. Dat kan met een goed observatie-instrument dat betrouwbaar, valide en vooral ook genormeerd is. Het ICALT-observatie-instrument voldoet aan deze eisen en is geschikt om de zone van de naaste ontwikkeling van een leraar te bepalen. Dat is erg belangrijk, want het oefenen van zaken die veel te moeilijk zijn, heeft geen zin (net als bij leerlingen).
Goede begeleiding vindt plaats in het gebied dat een leraar nog nét niet beheerst. Voor een aantal beginnende leraren is het nodig dat ze eerst hun ordeproblemen leren oplossen, voordat ze bijvoorbeeld leerlingen kunnen gaan activeren. Andere beginnende leraren moeten eerst leren om helder en gestructureerd les te geven, voordat ze kunnen starten met differentiëren van hun onderwijs of leerlingen leren hoe ze iets moeten leren. Met een goede diagnose van de zone van de naaste ontwikkeling kan aan elke aanstaande en beginnende leraar op maat hulp en ondersteuning geboden worden.

 

De aanpak

Om het lerarentekort terug te dringen, is het belangrijk om:

  • Regionale vierjarenplannen te maken voor de arbeidsmarkt van leraren.

  • Ervoor te zorgen dat lerarenopleidingen betere garanties bieden dat alle starters de basisvaardigheden beheersen.

  • Een professionaliseringsproject te starten waarin beginnende leraren hulp en ondersteuning op maat krijgen bij hun professionele ontwikkeling.

 

Wim van de Grift is emeritus hoogleraar Onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoeksprogramma is gericht op de professionele ontwikkeling van leraren in diverse landen.


Lees ook Coach elkaar met ICALT, uit Didactief, september 2017.

Zie ook lerarentekortisnu.nl.

Lees ook het rapport van Berenschot over het belang van carrièreperspectief voor leraren.

Dit artikel verscheen in de rubriek Onderzoek in Didactief, oktober 2018. 

Verder lezen

1 Coach elkaar met ICALT
2 Beter carrièreperspectief: oplossing voor het lerarentekort?
3 Help ze op weg: begeleiding van starters
4 Leren door (mee)kijken
5 Wie zorgt voor de startende leraar?
6 Wees zuinig op ze
7 Begeleiding van startende leraren: drie praktijkvoorbeelden

Click here to revoke the Cookie consent