Nieuws

Goede raad is (niet) duur

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 05-10-2023 Gewijzigd op 04-10-2023
Beeld Shutterstock
Weersta politieke druk en focus op de lange termijn: onderwijsonderzoekers gaven OCW goede raad tijdens de laatste ORD. Nuttige lessen, ook voor de nieuwe Tweede Kamer.

De onderwijscrisis is groot: het lerarentekort in de randstad, de mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt, de rellen rond oud-minister Wiersma. Het was geen fraai schouwspel de afgelopen maanden. Wat heeft het najaar in petto, met de verkiezingen in aantocht? Onderwijsonderzoekers waarschuwden beleidsmakers tijdens een symposium op de meest recente Onderwijs Researchdagen alvast voor plannen op de korte baan.

Aanleiding was het NRO-rapport Kennisingrediënten voor Onderwijsbeleid. De kern, vrij vertaald: Den Haag, doe je voordeel met de kennis van onderzoekers in plaats van halsoverkop beleid uit de kast te halen uit politieke dadendrang. En geef onderzoekers de tijd om beleidsmakers goed te informeren. Cocreatie tussen onderzoek en onderwijspraktijk kan model staan voor een effectievere samenwerking tussen beleid en onderwijsonderzoek.
 

Ondoordacht

Er zijn voorbeelden te over van ondoordacht beleid dat na onderzoek niet zoveel uitgehaald blijkt te hebben (lees bijvoorbeeld het interview met Tessa Jenniskens over de evaluatie van het landelijke gelijke kansenbeleid). Didactief publiceerde eerder kanttekeningen van Maarten Wolbers (bureau KBA en Expertisecentrum Nederlands) bij het Nationaal Programma Onderwijs en van Jan Raaijman bij de opdracht aan Platform Bèta Techniek. Sietske Waslander stelde al eens met nadruk (en tevergeefs) dat je 10 à 15 jaar moet rekenen om nieuw beleid te ontwikkelen en succesvol te implementeren.
 

Wiel opnieuw uitvinden

In een rustige collegezaal van de UvA op 6 juli klonk de kritiek van onderzoekers heel beschaafd. ‘Het geheugen van beleidsmakers is soms (te) beperkt’ en ‘systematische kennis is niet altijd aanwezig’, aldus Marion van Binsbergen (Kohnstamm Instituut) en Ton Klein (Onderzoeksbureau Oberon), bestuursleden van de Vereniging voor Beleidsonderzoek. Menig toehoorder dacht waarschijnlijk: als je een probleem wilt oplossen, is het best handig voor een minister of een ambtenaar om weet te hebben van oplossingen die al uitgeprobeerd zijn. En dat geldt trouwens ook voor de tegenmacht, fijn als die niet steeds het wiel opnieuw hoeft uit te vinden. Dat risico neemt toe, nu veel ervaren Tweede Kamerleden vertrekken in november: wat betekent dat voor het collectief geheugen en de gedeelde kennis in het parlement? Van Binsbergen en Klein reageerden dan ook positief op de inbreng van Gerard Baars (NRO), die een programmering voorstelde, gesitueerd ‘tussen’ beleid en onderzoek.

‘Geheugen van
beleidsmakers is
soms (te) beperkt’

Dit zou tegelijkertijd een oplossing kunnen bieden voor de weinig geruststellende observatie van de onderzoekers op het podium dat OCW ook ‘weinig kennisgeoriënteerd’ is en ‘opleidingsstructuren voor beleidsmedewerkers’ grotendeels ‘ontbreken’. Weten ambtenaren soms gewoon te weinig om goede beslissingen te kunnen nemen? Dat geluid is overigens niet nieuw. Ook de voorzitter van de Onderwijsraad, Edith Hooge, constateerde die dag in een presentatie op de ORD: er is te weinig kennis bij overheid en politiek en de kennis die er is, wordt te weinig gebruikt. ‘Domeinkennis en verstand van beleid maken zijn onvoldoende aanwezig.’
Al eerder luidde Tjeenk Willink de noodklok over het gebrekkige kennisniveau in de publieke dienst in zijn boek Groter denken, kleiner doen. Een kleine overheid die te veel uitbesteedt aan private partijen, is kwetsbaar. Zowel Hooge als Tjeenk Willink waarschuwen tegen de beweeglijkheid of vluchtigheid van de politiek.

 

Tijd en ruimte

De onderzoekers staken ook de hand in eigen boezem. Ze krijgen niet altijd voldoende ruimte om beleidsonderzoek goed te doen, of beleid effectief te evalueren; het moet allemaal snel, snel, onder politieke druk, of het dient zelfs vooral om instemming te genereren voor beleid waartoe al besloten is zonder bewijs dat het werkt. Jammer, aldus de onderzoekers: beleidsonderzoek kan zoveel meer zijn dan windowdressing. Hun aanbeveling: neem een voorbeeld aan de praktijk in het onderwijs. Daar is veel meer sprake van cocreatie met onderzoekers (werkplaatsen onderwijsonderzoek en praktijkgericht onderzoek) dan in de beleidswereld. Juist door samen te werken, kun je evidence-informed beleid ontwerpen, waarbij in de voorbereiding al rekening gehouden wordt met de evaluatie. Nu ontbreken vaak de juiste data of zijn ze gebrekkig aanwezig, een fenomeen waar ook de Algemene Rekenkamer al meermaals aandacht voor heeft gevraagd. Lessen trekken, laat staan beleid aanpassen om het beter te doen, wordt dan lastig. Desgevraagd gaven ook de onderzoekers aan dat niet al het beleid evidence-based hoeft te zijn. Beleid is ook gewoon de uitkomst van een politiek democratisch proces.

‘Focus op lange
termijn en werk
meer samen’

Het symposium leverde wel goede raad op voor een nieuwe Tweede Kamer, nieuwe bewindspersonen én onderzoekers: weersta zoveel mogelijk politieke druk rond onderwijsbeleid en onderwijsonderzoek en focus op de lange termijn. Werk meer samen, met behoud van wetenschappelijke onafhankelijkheid, en meng je in het publieke debat als onderzoeker. Probeer als overheid ook rekening te houden met de werkdruk in de praktijk en probeer meer met elkaar te coördineren, bijvoorbeeld in de vragen die je aan de praktijk laat stellen. Zoals Klein van Oberon meldt: ‘Scholen worden knettergek van al die verschillende vragenlijsten van DUO, OCW en NRO.’ Van Binsbergen en Klein pleiten, in navolging van het NRO-rapport, voor een gezamenlijke programmering en uitvoering van beleidsonderzoek: ‘Dit komt de kwaliteit van het onderwijsbeleid uiteindelijk ten goede.’
 

Op de winkel passen
 

Tot na de verkiezingen past Mariëlle Paul (VVD) op de winkel bij OCW. Ze is de eerste Nederlandse minister van Onderwijs wier ouders migranten zijn (uit Pakistan). Hoe kijkt Paul vanuit haar achtergrond naar onderwijs?

‘Toen ik naar de kleuterschool ging, sprak ik nog geen Nederlands. Dan ben je echt op zoek: je verstaat anderen niet en je kunt niet meedoen. Ook al begrepen klasgenoten me niet, ik mocht gelukkig wel meespelen. Maar toch is het fijn als je snapt waar anderen het over hebben, dat je volwaardig mee kunt doen, je niet onzeker of minder voelt. Voor mij was het belangrijk dat ik onder de arm werd genomen door een juf die ervoor zorgde dat ik goed landde in de klas. Doordat ik op achterstand begon qua taal, heeft taal mij altijd beziggehouden. Als kind las ik veel, ik vond het superleuk, en ik zag ook dat het me hielp om beter uit mijn woorden te komen. Natuurlijk is het nu in een klas met 35 nationaliteiten ingewikkelder, dat snap ik best. Maar juist nu is goed onderwijs erg belangrijk. Daarom moeten kinderen met een taalachterstand eerder naar school, zodat ze niet op achterstand aan hun basisschooltijd beginnen. Inderdaad was mijn voorganger Dennis Wiersma voorstander van meer sturing en regie. Eerlijk gezegd, dat is ook mijn lijn.’ Lees meer over Wiersma’s erfenis.

 

Dit artikel verscheen in Didactief, oktober 2023.

Verder lezen

1 Wie pakt de handschoen op?

Click here to revoke the Cookie consent