Zo schrijft de verlichte dominee Visser uit het Friese Warns in 1824 een vuistdikke verhandeling over het belang van het uitdelen van prijzen voor ‘de vorming der jeugd’. Hij is niet tegen straffen, maar ziet in beloningen grote voordelen: het zal de kinderen meer motiveren om te leren en een goed mens te worden.
Een trend is gezet. Lijfstraffen worden van overheidswege verboden, hoewel het nog heel lang duurt voordat ook de ‘pedagogische tik’ op school verdwijnt. Niet-lijfelijke straffen, zoals het schandbord, de ezelsoren en bokkenkop, raken uit de tijd. De opmars van ‘openlijke en vergelijkende beloningen’ is door toedoen van verlichte dominees, bestuurders en schoolopzieners niet te stuiten, vooral bij scholen voor volkskinderen.
Bodegraven loopt voorop. Daar wordt al voor 1800 door de plaatselijke afdeling van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen met steun van gulle gevers een ‘fonds’ opgericht dat jaarlijks een feestelijke prijsuitreiking organiseert om uitmuntende leerlingen te belonen. Elke drie maanden moeten de onderwijzers verslag uitbrengen over de vorderingen en het gedrag van hun leerlingen. Bovendien wordt eens per jaar een vergelijkend examen afgenomen. De ontknoping komt op een groots festijn aan het einde van het schooljaar. Dat vindt plaats in het gebouw van de Lutherse gemeente, omdat de predikant van de gereformeerde kerk – indachtig Gods woord ‘Onthoud je kind geen afstraffingen’ – niet wil meewerken aan deze nieuwlichterij.
Het feest begint standaard met koorzang onder begeleiding van een orgel. Het gezang is niet van grote poëtische waarde, maar vooral opvoedend bedoeld voor de leerlingen én hun ouders. Het koor bezingt het genot van de zorg voor de jeugd en roept iedereen op een ‘mensenvriend’ te zijn. Daarop volgt de onvermijdelijke toespraak van een bestuurder van ’t Nut over ‘de nadelen der onwetendheid’ en ‘de deugd der kennis’. Dan is het eindelijk de beurt aan de prijswinnaars. Zij worden een voor een opgeroepen om voor de tafel met notabelen hun prijs op te halen. Meestal is dat een boek met een moralistisch versje: ‘Het kind, dat trouw naar school gaat; Dat naarstig is, en luiheid haat; Dat vlijtig alle letters leert; Dat duidelijk spelt, zijn meester eert; Zijn ouders mint, beleefdheid toont; Blijft steeds geacht, nooit onbeloond.’ Daarmee is de plechtigheid nog niet ten einde, want ook de meest ijverige schoolmeesters krijgen een boek met lofzang. Niet-bekroonde leerlingen kunnen een kleinigheid in ontvangst nemen. Meestal is dat een versnapering, maar soms ook een nieuw hemd of een paar sokken.
In de grote steden gaat het niet veel anders. Wel zijn de beloningen daar meestal hoger: een zilveren horloge met inscriptie of een geldbedrag. Ook de bestuurders van deze ‘armenscholen’ kunnen het niet nalaten een stichtelijk woord te spreken. Zo drukt in 1848 mr. Jolles, een vooraanstaand advocaat en later minister van Erediensten, ook weer in een Lutherse kerk, de leerlingen van de Amsterdamse stadsarmenscholen en hun ouders op het hart dat zij hun weldoeners voor altijd dankbaar moeten blijven. Hij voegt daar nog aan toe, dat zij tevreden moeten zijn ‘in de stand, waarin God u plaatste’.
Maar 1848 is ook het revolutiejaar waarin het Damoproer alles op zijn kop zet. Langzaam verandert de mentaliteit. Vooral in liberale kring raakt men ervan overtuigd dat de armen aangespoord moeten worden zich te verheffen uit hun nederige staat. De competitie voor prijzen verdwijnt niet, maar de grootste beloning die volkskinderen vanaf nu kunnen krijgen is dat zij door het onderwijs vooruitkomen.
Sjoerd Karsten is emeritus hoogleraar Onderwijskunde. Bekijk alle korte docu’s en lees alle blogs van Wandelen met Sjoerd Karsten.
Deze column verscheen in de rubriek Wandelen met Sjoerd Karsten in Didactief, mei 2019.
1 Koloniale scholen in Suriname
2 De stalen tucht van Bordewijk
3 Het ideale meisjesonderwijs?
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven