Ook op de scholen in ‘De Oost’ kregen de jongste leerlingen, zonen en dochters van blanke ouders en de Indische elite, les uit boekjes waarin Ot en Sien (1904-1905) avonturen beleefden. Ze werden wel bewerkt: de verhalen speelden zich af in de ‘Gordel van Smaragd’, waarmee naamgever Multatuli (pseudoniem van de auteur Eduard Douwes Dekker) de uitgestrektheid en het natuurschoon van de Indonesische archipel voor ogen had. De tekeningen van onderwijsillustrator Cornelis Jetses (1873-1955) waren aangepast aan de situatie in de tropen: bedienden, sarongs (wikkelrokken), tropenkostuums, plantages en een baboe (kinderoppas) waren voor deze welgestelde leerlingen zaken uit hun dagelijkse belevingswereld.
In het leesboekje Ver van huis (1920), een spannend ‘door-ren-boekje’ voor kinderen die al goed konden lezen, speelt de zevenjarige Piet van Dam de hoofdrol. De net van malaria herstelde Piet, die in de grote stad woont, gaat aansterken in de bergen van Java: ‘Daar is het lekker koel en de frissche berglucht moet zijn bleeke, magere wangen weer rood en bol maken.’
Jetses tekende Piet in een wit kostuum met bijbehorende tropenhelm. Reizend met zijn vader in een paardenkoets naar ‘oom en tante Houtman’, die ‘op een koffieland in de bergen wonen’, komen ze een kudde karbouwen (buffels) tegen. Om bij het huis van oom en tante hoog in de bergen te komen, reist Piets verder in een ‘tandoe’, een stoel gedragen door ‘koelies’ (dragers van zware lasten).
Bij oom en tante Houtman maakt Piet kennis met het leven in de bergen. In Ver van huis wordt uitvoerig stilgestaan bij de koffieplantage van oom Houtman. Wat zijn koffiebonen? Hoe zien ze er uit? Hoe word je een koffieboer? Wanneer worden ze geplukt?
Op een dag, na Piets dagelijkse middagdutje, is het een drukte van jewelste. De pluksters komen binnen! Wel meer dan vijfentwintig vrouwen. ‘Ze liepen erg voorover; de bakoels (manden met koffiebonen) waren zwaar. Daar waren al de bessen in, die de vrouwen dien dag geplukt hadden.’ Achter de pluksters, die ook een laddertje meesjouwden, kwamen de raapsters: ‘Die hebben niets anders te doen, dan de afgevallen besjes op te rapen. Dat is een gemakkelijk werkje.’
De raapsters waren ‘kleine meisjes en oude vrouwen’. Piet vroeg aan tante Houtman waarom deze meisjes niet naar school moeten. Tante antwoordde: ‘Hier niet zoo heel ver vandaan staat wel een school, waar de Javaansche kinderen een beetje lezen, schrijven en rekenen leeren. Maar de Inlanders zenden de meisjes niet naar school.’ Piet begreep dit niet: zijn nichtje Mientje en zijn zusje Nelly, alle meisjes die hij kende, gingen wel naar school.
Het lijkt neutraal, onschuldig. Door de ogen van een jongetje werd het alledaagse koloniale leven in beeld gebracht. Maar in feite rechtvaardigden deze schoolboekjes de ongelijke machtsstructuren. Nederlands-Indië was al eeuwenlang een wingewest waar de blanken het voor het zeggen hadden. Er werd onderscheid gemaakt op basis van etniciteit: de onbeschaafde ‘inlanders’ versus de bevoorrechte Nederlanders. Ver van huis was een leermiddel waarmee economische uitbuiting en ongelijkheid op basis van gender, klasse en religie gelegitimeerd werd.
Verder lezen: Amalia Astari & Rick Honings, ‘Met Ot en Sien naar Indië. Kritische kanttekeningen bij een klassiek kinderboek’, in: Internationale Neerlandistiek 56 (2018., 3), 99-120.
Jacques Dane is hoofd collectie en onderzoek in het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht.
1 Robinson Crusoë in het klaslokaal (1930)
2 De voormalige kolonie Nederlands-Indië
3 Nuttige handwerken
4 Mensenrassen in het klaslokaal (1911)
5 Katholiek lezen
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven