De armoede en de onderwijskansen

Tekst Paul Jungbluth
Gepubliceerd op 13-03-2018
Goed onderwijs is een schaars goed aan het worden en de kans daarop neemt af bij een laag inkomen, schrijft expert onderwijsachterstanden Paul Jungbluth. Maar durven we de link tussen onderwijsachterstand en armoede te benoemen? Of wordt dit een gemiste kans voor minister Slob: hij kan de blits maken in Europa met kansenbeleid als deel van armoedebeleid.


Aanstaande donderdag wordt het onderwijsachterstandenbeleid besproken in de vaste kamercommissie onderwijs in de Tweede Kamer. Half april komt er ook weer een Jaarrapportage van de Onderwijsinspectie. Dat wordt een steeds spannender gebeuren. Het gaat vast ook nu weer om kansenongelijkheid.
De Inspectie onthulde al dat de adviezen voor het voortgezet onderwijs sociaal ongelijk verdeeld zijn bij gelijke vaardigheid. Vervolgens signaleerde ze toename van kansenongelijkheid. Tegenover een stevig bijbetalende groep kansrijke ouders (‘schaduwonderwijs’) staat een steeds meer gedepriveerde groep kansarmen.
Langzaam nadert de Inspectie zo de kern. Durft ze het dit jaar al aan om het beestje echt bij zijn naam te noemen: dat goed onderwijs een schaars goed is (of steeds meer wordt) en dat de kans erop afneemt bij een laag inkomen? Misschien dit jaar nog niet, dan vast wel volgend jaar.
Dat onderwijskansen sociaal ongelijk verdeeld zijn, weet iedereen. Maar dan houdt het al snel weer op. Jawel, het eindniveau waarmee leerlingen hun schoolloopbaan afsluiten, houdt vrij nauw verband met dat van hun ouders. En daarmee dus ook hun latere bruto uurloon. Maar geldt dat nou ook één op één voor eerdere prestaties op een kleutertoets en is de kansenongelijkheid al net zo zichtbaar bij de CITO-eindtoets? Dat is heus niet hetzelfde en hou de meet­momenten maar eens uit elkaar. Mijn tip: hoe verder in de loopbaan, hoe zichtbaarder de kansenongelijkheid, hoe eerder, hoe minder we het waar willen hebben.

'Sociaal ongelijk'

Al net zo onduidelijk: wat is ‘sociaal ongelijk’ precies? Is dat alleen het opleidingsniveau van de ouders? Een halve eeuw geleden spraken Nederlandse publicaties meestal over sociaal milieu:  een combinatie van genoten onderwijs, inkomen en beroepsstatus en dan alleen van ‘het gezinshoofd’. Onderzoek waarin dat ook allemaal werd gemeten, ken ik niet. Wel onderzoek dat nog breder keek: ook naar ‘sociaal kapitaal’  en naar ‘cultureel kapitaal’. Of naar gespaard vermogen. En dan naar beide ouders. Vergeet niet het geslacht van de leerling, de huidskleur en de fysieke aantrekkelijkheid, ook dat valt allemaal onder ‘sociaal ongelijk’. Maak bij allochtone leerlingen maar eens onderscheid naar herkomstland, thuistaal, migratiestress, afstand tot de Nederlandse mainstream en identificatie met het oude herkomstland. Binnen de kortste keren raak je het spoor bijster in al die sociale determinanten van onderwijskansen.

In landen om ons heen
telt steeds vaker
de link naar armoede

In Nederlandse publicaties telt toenemend alleen ‘de hoogst opgeleide ouder’, in de landen om ons heen steeds vaker de link naar armoede. Nederland bericht wel met regelmaat over ‘kinderen in armoede’ maar nooit in relatie tot onderwijskansen. In Rotterdam wonen relatief veel kinderen in armoede, maar ook in Brunssum, Heerlen en Vaals: allemaal top-tien gemeenten op de armoede­ladder. En jawel: daar staan de onderwijskansen dus ook het meest onder druk.
Erkent het ministerie dat? Jazeker, er is een ministerieel bericht over de relatie met onderwijskansen. In 2010 zaten volgens OCW (‘ Kerncijfers’, tabel 237) in het derde jaar van het voortgezet onderwijs arme leerlingen (laagste inkomenskwartiel) ruim vier keer vaker in de laagste schooltypen vergeleken met relatief rijke kinderen (hoogste inkomenskwartiel). Omgekeerd zaten rijke kinderen haast vier keer zo vaak in het hoogste schooltype in vergelijking tot  arme kinderen. De tabel was eigenlijk niemand opgevallen, een onbedoeld bericht na koppeling van belastingcijfers aan schoolresultaten. Meer daarover – en liefst actueler -  heeft de minister na Kamervragen wel beloofd, maar heeft u het gezien?
In de Limburgse cohortonderzoeken (‘Educatieve Agenda Limburg’) is ook gevraagd naar inkomen en er zijn deels (uiteraard geanonimiseerde) koppelingen gemaakt naar belastingcijfers. Analyse daarvan laat zien dat individuele prestaties eind basisschool minder goed door inkomen dan door de opleiding van de ouders worden voorspeld; het valt wel grotendeels samen. Wel voorspelt inkomen weer een stukje extra kansenongelijkheid dat je juist niet ‘vangt’ met de opleiding van ouders. Til je de zaak echter naar schoolniveau (gemiddelden) dan kom je wel een eind met het percentage arme kinderen per basisschool als je het percentage zwakke presteerders wil voorspellen.

Minister Slob heeft de Kamer nu voorstellen gedaan voor een nieuwe gewichtenregeling, die ‘schoolscores’ gaat heten, financieringsgrondslag voor het kansenbeleid. Daar ging uitgebreid CBS-onderzoek aan vooraf. Wat betreft inkomen waren de resultaten vergelijkbaar met die in Limburg: op individueel leerlingniveau voorspelt inkomen maar matig de prestaties. Maar op schoolniveau lukte het al heel aardig, hoewel voor finetuning geen moeite is gedaan. Omdat niemand eraan wilde zijn ook de bijbehorende analyseresultaten verdwenen tussen de voorlaatste en de laatste versie uit het CBS-rapport.
De begeleidingscommissie wilde er niet aan: scholen extra budget geven voor kansenbeleid op basis van armoedegegevens. Een gemiste kans, want die gegevens zijn completer, betrouwbaarder en actueler dan die waarmee het CBS nu gaat werken. Ze zijn ook minder stigmatiserend naar de kansarme groep toe dan wat het CBS nu uit zijn statistiekenlade haalt. En meer dan een handige, steeds te actualiseren verdeelsleutel voor extra schoolfaciliteiten is niet nodig.
Kansrijke ouders zoeken zich intussen suf naar geschikte scholen. Dat fenomeen is op zichzelf al indicatief voor de kwaliteitsverschillen tussen scholen, achter een mist van reclametrucs. Maar waar het kansarme publiek intussen belandt, daar is de kans op lage kwaliteit wel het grootst. Een enkel rapport van de Onderwijsinspectie erkent dat ook en je vindt het terug in de cohortanalyses in Limburg.

Marktmechanismen
leiden tot
sociale ongelijkheid

Dat marktmechanismen bij schaarse kwaliteit leiden tot sociale ongelijkheid, dus lage onderwijs­kansen bij armoede, dat past ons vooral ideologisch niet. Liever framen we het zo, dat kansrijke ouders verstandiger keuzen maken, ijveriger zijn en ambitieuzer. En dus hun verantwoordelijkheid nemen, slimmer zijn. Wie niet zo handelt, schiet tekort. Onderwijsland praat ook liever over het effect van hoge verwachtingen (‘pygmalion´), niet over het dagelijkse ‘golem-effect’: de ramp van de gedeelde lage verwachtingen bij leerkrachten zowel als ouders (vgl. www.jungbluth.nl). Dat er systeem zit in de privileges van de rijken en in de cumulerende pech van de armen, ook in onderwijsland, daar willen we almaar niet aan.  
Een gemiste kans ook voor minister Slob: hij had de blits kunnen maken in Europa met kansenbeleid als deel van armoedebeleid. Maar ach, de bedragen waar het nu om gaat zijn eigenlijk peanuts. Positieve effecten zijn nooit aangetoond, hoewel: zonder budget mag je niks verwachten. Stevig armoedebeleid – binnen- én buitenschools - vraagt om heel andere prioriteringen, ook in het kansenbeleid. Misschien kan de Onderwijsinspectie met haar jaarrapportages langzaam naar dat inzicht toe masseren. Want weten, weten doet ze het eigenlijk wel.

Een cijfermatige onderbouwing van bovenstaande beschouwing vindt u op
http://jungbluth.nl/paul/wp-content/uploads/2018/03/armoede_didactief_Paul_J.pdf

 

 

Verder lezen

1 Nieuwe gewichtenregeling: vloek of zegen?
2 Debat onderwijsachterstandenbeleid: the show must go on

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent