Onderzoek

Wetenschappelijk onderzoek als fundament

Tekst Ruben Fukkink
Gepubliceerd op 19-05-2017 Gewijzigd op 19-05-2017
Nederlands onderzoek laat zien welke onderdelen van de pedagogische kwaliteit in de kinderopvang relatief zwak zijn en daarmee in aanmerking komen voor een kwaliteitsimpuls. Maar er valt dan wel iets te verbeteren aan de kwaliteitsprogramma’s, zo blijkt uit experimenteel onderzoek.

Opvallend is dat we in onderzoek geen verband zien tussen de kwaliteit in de kinderopvang en recente investeringen zoals het HKZ-certificaat, het kennen van de NCKO-Kwaliteitsmonitor of het Pedagogisch Kader, het gevolgd hebben van BKK-cursussen of het werken met een vve-programma. Zo bezien hebben grote en landelijke programma’s, ondanks forse investeringen, nog niet geleid tot aantoonbare verbetering van de kinderopvang. Ze laten weinig tot geen raakvlak zien met de succesfactoren die naar voren zijn gekomen uit meta-analytisch onderzoek: het werken met gecertificeerde trainers, aandacht voor individuele cursisten, supervisie en begeleiding op de werkvloer, het laten zien van good practice en – bij video feedback – een ‘kijkwijzer’ die de blik richt bij het bestuderen van videobeelden. Deze kenmerken zijn ook aanwijsbaar in de kleinschalige Nederlandse interventies die tot nu toe succesvol zijn gebleken.

Hebben we in Nederland
geïnvesteerd in de verkeerde dingen?

We zien in Nederland interventies met klinkend resultaat en interventies met weinig tot geen resultaat. De vraag die rijst: hebben we bij het werken aan de pedagogische kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang in sommige interventies mogelijk geïnvesteerd in de verkeerde dingen?

Waar in bijvoorbeeld de jeugd-justitiële zorg en de jeugdzorg sinds het begin van deze eeuw gestaag wordt gebouwd aan evidence-based programma’s kent de kinderopvang nog maar zeer weinig bewezen effectieve aanpakken. Evidence-based betekent in de systematiek van de Databank Effectieve Interventies dat een programma goed is beschreven (niveau 1 van de zogenaamde ‘effectiviteitsladder’), theoretisch is onderbouwd (niveau 2) en ten slotte ook bewezen effectief is (niveau 3); ook er is er nog een evaluatie van de kosteneffectiviteit (niveau 4) (zie hier een beknopt overzicht). De derde categorie van bewezen effectiviteit is feitelijk de belangrijkste toetssteen, omdat een goed beschreven en goed onderbouwd programma ook goed uitvoerbaar moet zijn in de praktijk om uiteindelijk effecten te sorteren. En juist deze praktische uitvoerbaarheid lijkt de achilleshiel bij programma’s voor de kinderopvang, waardoor de uitvoering van goed beschreven en theoretisch onderbouwde vve-programma’s in de praktijk tegenvalt (zie bijvoorbeeld ook het Eindrapport bestandsopname voor- en vroegschoolse educatie in Nederland, 2013). De empirisch bewezen effectiviteit is daarmee feitelijk de lakmoesproef die toont of een programma ook echt werkt in de praktijk.

Op het genoemde niveau van ‘bewezen effectiviteit’ onderscheidt de Databank Effectieve Interventies (DEI) overigens nog vier subniveaus. peuters in de vveDit is mild: in wetenschappelijk onderzoek wordt de lat vaak hoger gelegd en geldt de randomized controlled trial (‘rct’) als gouden standaard. De wetenschappelijke interventiestudies  die in Nederland gedaan zijn, waren alle op het hoogste niveau 4. Voor het gros van de interventies in de reguliere praktijk van de Nederlandse kinderopvang geldt dit niet. Ook in het soepele Nederlandse systeem van de DEI hebben zij geen evidence op niveau 4, maar ook niet op niveau 3 en velen ook niet op niveau 2 of 1. Voor enkele vve-programma’s geldt dat zij zijn geëvalueerd, maar magere resultaten lieten zien. Geen van de huidige vve-programma’s – zowel de integrale als de aanvullende programma’s – is bewezen effectief, ook niet op het zwakste niveau van ‘effectief volgens eerste aanwijzingen’.

Maar wil niet bewezen, zeggen dat ze niet werken? Niet per se. Veel andere programma’s voor de Nederlandse kinderopvang zijn nooit serieus geëvalueerd volgens een wetenschappelijk deugdelijke opzet. Wetenschappelijk onderzoek bij het werken aan de pedagogische kwaliteit voor het jonge kind schittert vaak door afwezigheid in de beleidspraktijk. Of, als het er is, het is too little en ook too late, zo lijkt het. Bewezen effectiviteit moet een grotere rol gaan spelen in de kinderopvang.

Datzelfde geldt, ondanks majeure investeringen, voor allerlei trainingen: er is onvoldoende kennis over effectieve - of risicofactoren. Knollen kunnen je dan niet van citroenen onderscheiden.

Fundamenteel onderzoek

Wat ik zou willen? Fundamenteel en innovatief onderzoek moet duidelijk maken welke aanpakken werken voor het aanleren en versterken van sleutelvaardigheden van pedagogisch medewerkers. Dit fundamentele onderzoek naar de leerbaarheid van verschillende interactievaardigheden valt ook uit te voeren in zogenoemde ‘single-subject’-studies.

In een volgende fase zou dan in grotere en gecontroleerde onderzoeksopzetten kunnen worden onderzocht of de training kan worden opgeschaald en of de positieve resultaten robuust blijken. Ook is het mogelijk effectief gebleken trainingen uit te breiden of te implementeren in een nieuwe setting. In plaats van één grote studie met ongewisse afloop of de landelijke invoering van een onbewezen programma is het ook mogelijk om stappen te zetten in een programmatische reeks van kleinere studies.

blokkenIn een volgende fase vindt uitbreiding van de implementatie en grootschaliger onderzoek plaats bij medewerkers en effecten op kinderen. We bewandelen zo de weg van kleine studies naar grote programma’s (a) en van effecten op de uitvoering door de staf naar effecten op kinderen (b).

Einddoel moet zijn een innovatief curriculum in beroepsopleiding en nascholing dat extra aandacht besteedt aan moeilijker gebleken competenties. Werken aan de stimulering van de taalvaardigheid, aan de sociaal-emotionele vaardigheden en de andere onderdelen van de brede ontwikkeling van kinderen: dit alles moet worden vertaald naar concrete deelvaardigheden voor een effectieve didactische aanpak (Zaslow e.a., 2010). De vaardigheden moeten worden geconcretiseerd en gevisualiseerd.

Voor de interactievaardigheden moet zichtbaar en kristalhelder worden hoe het beoogde gedrag van professionals er in de praktijk op een groep uitziet. Ook kan men laten zien wat voor een effect dit heeft op bijvoorbeeld het gedrag van jonge kinderen. Met beknopte theorie en illustratieve voorbeeldvideo’s, gerichte kijkopdrachten, gerichte oefening en gerichte feedback in één consequente leerlijn kan worden gewerkt aan complexe vaardigheden die we nu nog maar spaarzaam zien in de praktijk. Ook is het nuttig cursisten typische valkuilen te laten herkennen.

Verder lezen

1 Van startbekwaam tot vakbekwaam
2 ‘Werken aan pedagogische kwaliteit’
3 De pedagogische kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang
4 Kinderopvang verbeteren: hoe doe je dat?
5 Voor- en vroegschoolse educatie (vve)

Click here to revoke the Cookie consent