Onderzoek

De pedagogische kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang

Tekst Ruben Fukkink
Gepubliceerd op 19-05-2017 Gewijzigd op 19-05-2017
Beeld Shutterstock
Pedagogisch medewerkers zijn als het ware ‘gespleten’ professionals: ze zijn sterk in emotionele ondersteuning en organisatie op hun groepen, maar duidelijk zwakker bij educatieve ondersteuning.

In Nederlandse peilingen in 2008 en 2012 is de pedagogische kwaliteit voor de verschillende typen opvang in kaart gebracht met gevalideerde meetinstrumenten. Er is gekeken naar de kwaliteit van de leefomgeving, de inrichting van de ruimte en materialen, het dagprogramma en de activiteiten die daar worden ondernomen. We noemen dat ook wel de globale proceskwaliteit. Ook de omgang van de pedagogisch medewerkers met de staf is onderzocht, omdat de pedagogisch medewerker een spilfiguur is in de kwaliteit van de kinderopvang.

De ruimte en meubilering van de kindercentra zijn doorgaans voldoende, net als het programma (bijvoorbeeld: dagindeling, vrij spel) en de interacties (hieronder vallen zaken als toezicht op spel, interacties tussen leeftijdsgenootjes, discipline en staf-kind interacties). Maar de onderdelen activiteiten, geletterdheid en rekenen zijn zwak; dit geldt voor alle tot nu toe op dit punt onderzochte typen opvang. Onder ‘activiteiten’ valt aandacht voor de ontwikkeling van kinderen, zoals fijne motoriek, actief lichamelijk spel, knutselen, muziek en beweging, blokken, rollenspel, zand- en waterspel, natuur en wetenschap en het bevorderen van het accepteren van verscheidenheid. In de context van de peuterspeelzaal is dit nog aangevuld met expliciete aandacht voor de stimulering van de (ontluikende) geletterdheid en gecijferdheid.

Nederland loopt niet uit de pas met het buitenland

De kinderdagverblijven, de traditioneel meer ‘schoolse’ peuterspeelzaal en de voorscholen met een programmatische aanpak ontlopen elkaar nauwelijks. Opvallend is dat de vve-peuterspeelzaal met haar meer educatieve-programma niet merkbaar verschilt van de reguliere kinderopvang, ook niet bij onderdelen waar je dat zou verwachten. De kwaliteit van de activiteiten, maar ook van de stimulering voor geletterdheid en gecijferdheid is laag in alle kindercentra.

Vraag is natuurlijk: is dat erg? En hoe doet Nederland het eigenlijk vergeleken met andere westerse landen? In internationaal opzicht zien we dat Nederlandse kinderdagverblijven, kijkend naar de laatste en relatief positieve peiling uit 2013, zich kunnen meten met de globale proceskwaliteit van de kinderopvang in Canada en peuter in de zandbakZweden en beter is dan in landen als Portugal, Spanje en Zuid-Korea. Studies uit Groot-Brittannië en de Verenigde Staten rapporteren sterk wisselende resultaten per studie, die zowel boven als onder de Nederlandse scores liggen. Kortom, de Nederlandse peuterspeelzaal kan zich meten met veel buitenlandse peuterspeelzalen.

Het peilingsonderzoek maakt ook enigszins duidelijk waar – binnen de Nederlandse context – de globale proceskwaliteit op de groepen mee samenhangt. Het gebruik van een vve-programma in het kinderdagverblijf of de peuterspeelzaal maakt geen verschil voor de algemene proceskwaliteit. Ook is er geen verband met het HKZ-certificaat (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector), het gebruik van de NCKO-monitor (Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek) of het Pedagogisch Kader of het gevolgd hebben van BKK-cursussen.

Pedagogische kwaliteit iets hoger
bij kinderdagverblijven
die langer dan vijf jaar bestaan

Kwaliteit is bovendien grillig. De laatste NCKO-peiling uit 2012 liet zien dat de kwaliteit voor een groep gedurende een periode van vijf jaar niet stabiel is . Goede kwaliteit van een groep kan dalen en slechte kwaliteit kan stijgen in vijf jaar. Successen uit het verleden bieden dus geen garanties voor de toekomst, maar andersom geldt ook dat verliezers van vandaag de winnaars van morgen kunnen zijn. De algemene proceskwaliteit van kinderdagverblijven hangt wel samen met de bestaansduur van een locatie: pedagogische kwaliteit is iets hoger bij kinderdagverblijven die langer dan vijf jaar bestaan.

Internationaal gespleten profiel van de pedagogisch medewerker

In alle peilingen is er specifieke aandacht voor de interactievaardigheden van de pedagogisch medewerkers in hun omgang met de kinderen. De resultaten van de studies laten zich relatief eenvoudig samenvatten. De staf geeft de kinderen doorgaans adequate tot goede sociaal-emotionele ondersteuning. Ook kunnen de pedagogisch medewerkers structureren en grenzen stellen en het gedrag van de kinderen reguleren. Maar hun educatieve stimulering is duidelijk zwakker. Dit ‘gespleten’ profiel is zichtbaar in alle kinderopvangsoorten.

Pedagogisch medewerkers in alle typen opvang zijn dus even sterk als het gaat om de ‘basisvaardigheden’ en even zwak in gerichte stimulering van de kinderlijke ontwikkeling. Bij de globale proceskwaliteit en  de interactievaardigheden van de staf ligt er dus een gezamenlijke en gelijke opdracht om te werken aan de pedagogische kwaliteit.

Ook hier is het beeld niet anders dan in het buitenland: hetzelfde ‘gespleten’ patroon zien we bij de staf in landen als Australië, Spanje en de Verenigde Staten. Ze is relatief sterk in emotionele ondersteuning en organisatie op groepen, maar duidelijk zwakker bij educatieve ondersteuning.

Verbetering

Werken aan pedagogische kwaliteit begint bij de beroepsopleiding. In een longitudinale studie hebben we de groei van de interactievaardigheden  in beeld gebracht voor een kleine groep studenten van het ROC van Amsterdam, die we volgden van begin tot en met het laatste jaar van hun opleiding Pedagogische Werk. We zien een gestage ontwikkeling in drie leerjaren, die zich doorzet in het begin van hun carrière. Medewerkers die meer dan vijf jaar werkzaam zijn, bleken in de laatste peiling onder kinderdagverblijven vaardiger in de omgang met kinderen dan de juniorstaf. Daarna is er geen duidelijk verband meer tussen werkervaring en het niveau van de interactievaardigheden.

Als we kijken hoe het zittend personeel functioneert, dan zien we kwaliteit samenhangen met enkele achtergrondkenmerken. Medewerkers die thuis Nederlands spreken, hebben betere interactievaardigheden, en scoren hoger op de basisvaardigheden sensitiviteit en respect voor autonomie. Leidsters die ook een andere taal op het werk spreken, halen lagere scores op de educatieve vaardigheden ontwikkelingsstimulering en begeleiden van interacties. De woordenschat van de pedagogisch medewerkers, ten slotte, hangt samen met praten en uitleggen op de groep; het verband is overigens significant, maar niet heel sterk.

Wat ook kan helpen, volgens het pre-COOL onderzoek, is continue professionele ontwikkeling, samen met interne kwaliteitszorg en een planmatige aanpak van de dagelijkse activiteiten op de groep: zij kunnen helpen het niveau van de interactievaardigheden te verbeteren (zie Leseman & Slot, 2013). 

Werken aan de pedagogische kwaliteit is van alle tijden. Na de allereerste kwaliteitspeiling van de Amsterdamse stadsgeneesheer Coronel, die in 1863 een vernietigend rapport schreef over de Amsterdamse kindbewaarplaatsen, werd al de Vereeniging tot verbetering der kleine-kinderen opgericht met Femina Muller als boegbeeld. De verbinding van een kwaliteitsimpuls aan wetenschappelijke evaluatie is van later datum en wordt in Nederland gemarkeerd door de Proefkreche in de jaren zeventig van de vorige eeuw. 

Verder lezen

1 Kinderopvang verbeteren: hoe doe je dat?
2 Wetenschappelijk onderzoek als fundament
3 Van startbekwaam tot vakbekwaam
4 ‘Werken aan pedagogische kwaliteit’
5 Voor- en vroegschoolse educatie (vve)

Click here to revoke the Cookie consent