De bovenstaande vraag Hoe kan je een leerling zijn brutale gedrag afleren lijkt een normale vraag, maar er zitten twee valkuilen in. De vraag is daardoor misleidend. Dit type vragen stuurt ons de verkeerde kant op. We worden er echt slechte opvoeders van.
Vergelijk de volgende twee vragen
a. Hoe kan je een leerling brutaal gedrag afleren?
b. Hoe kan je de kans vergroten dat een leerling minder brutaal wil zijn?
Vergelijkbaar, met een ander voorbeeld:
a. Wat moet je doen als leerlingen muizengeluidjes maken?
b. Hoe kan je de kans vergroten dat leerlingen willen stoppen met muizengeluidjes?
De eerste vraag (a.) is in beide hierboven staande vragen geformuleerd vanuit mens-machine denken. Het is mens-ding taalgebruik. Dit is taal die past bij natuurkundige problemen zoals: Wat moet ik doen om een band te plakken? Wat moet ik doen om ervoor te zorgen dat mijn achterlicht het weer doet? Bij dit taalgebruik is de docent de actieve partij, de leerling ondergaat het. Alsof de docent een schroevendraaier heeft waarmee zij een schroefje in de leerling vast draait.
Als een docent als mindset zou hebben: Hoe kan ik hun brutale gedrag afleren (a), dan gaan haar gedachten vrijwel automatisch in de richting van indammen, bestrijden, tegengaan, controle houden, dwang, straf en repressie. De docent wil dan immers iets wat de leerling niet wil. De docent stelt zichzelf, door deze vraagstelling, oppositioneel op, tegenóver de leerling.
De kans is groot dat de leerling dwang voelt, een object, zich onderworpen gaat voelen. Er wordt immers geen enkel appèl gedaan op zijn autonomie, op wat hij zelf wil. Misschien ontwikkelt deze leerling hierdoor op den duur een ‘afhankelijk’, volgzaam, onderdanig, inschikkelijk karakter. Wat ook zeer goed mogelijk is, is dat de leerling er juist oppositioneel van wordt: dwars, tegendraads, wrokkig, bozig, ‘tegenafhankelijk’.
Als u tegen een steen schopt kunt u -bij fysische objecten- precies voorspellen hoe ver u die steen schopt. U hoeft alleen de zwaarte van de steen, de kracht van de trap en de luchtweerstand te weten. Als u tegen een mens zou schoppen, dan werkt die voorspelbaarheid niet meer. Die mens kan wegvliegen, maar kan ook ú aanvliegen. Dat is niet mens-ding denken, maar mens-mens denken.
De mens-machine manier van denken paste in een wereld waarin de relatie tussen leraar en leerling verticaal was. In die tijd was het -in grote mate- nog mogelijk een leerling te dwingen. Met de huidige, horizontaal ingestelde leerlingen, is dat steeds minder mogelijk.
Als docenten moeten we ons realiseren dat de leerling de enige is, die in staat is zijn brutale gedrag onder controle te krijgen. Dat kán een ander niet doen. De oplossing ligt bij de leerling, we hebben zijn actieve medewerking nodig (1). Anders gezegd: het eigenaarshap ligt al bij de leerling, ook al denken we dat dit niet zo is. Daarom moeten we de vraag stellen hoe we kunnen bevorderen dat de leerling zélf zich minder brutaal wil gedragen (zoals in b). Een docent die op zoek is naar deze medewerking zal m.i. altijd vanuit een grondhouding van verbinding moeten werken. Dus niet de leerling bevechten en bestrijden, maar vanuit verbinding medewerking zoeken.
Is het onderstaande iets voor u? Uiteraard uitgesmeerd over meerdere gesprekjes:
Hoi Sem (10 jaar, brutaal), ik heb je nodig, wil je me helpen? … Ik wil snappen waardoor je gisteren ‘kutwijf’ tegen me zei. Wat was er toen? Weet je nog waardoor je dat zei? …, ik wil dat graag begrijpen. … Ik vroeg je om ergens anders te gaan zitten. Wat ging er toen door jouw hoofd waardoor… … Jij bent de enige die dat kan weten. … etc.
En pas later: Denk je dat het je kan lukken om in zo’n geval andere woorden te gebruiken?
Uiteraard vereist dit gesprek veel vertrouwen, veel zwijgen, een goed humeur, heel veel geduld, een zorgvuldige woordkeus, niet-aanvallende, uitnodigende vragen, etc.
Het doel van bovengenoemde vragen is niét dat u de juiste antwoorden van de leerling gaat krijgen, het doel is dat de leerling zich zelf bewuster wordt van wat er gebeurt waardoor hij brutale woorden gebruikt. Uw doel is dat de leerling in contact komt met dit innerlijke deel van zichzelf. Hij leert woorden geven aan wat er in hem gebeurt waardoor hij er meer grip op zal krijgen. Als de leerling vertrouwen in u heeft, dan zal hij zijn taalgebruik waarschijnlijk willen veranderen.
Door dit soort vragen te stellen vergroot u de kans dat de leerling meer zelfstandig, ‘onafhankelijk’ wordt omdat hij over dit deel van zijn bestaan controle krijgt. Hij neemt zijn leven meer in eigen hand. U bevordert een ‘onafhankelijke’ grondhouding (2).
In het schuingedrukte gesprekje met Sem werd de judo-methode toegepast. U maakte gebruik van zijn behoefte u te willen helpen, hij voelt zich belangrijk omdat u hem nodig hebt. De judo-methode is gericht op medewerking.
Daarnaast moet u ook grenzen stellen. U kunt ‘neutraal begrenzen’ of ‘verbonden begrenzen’.
Neutraal begrenzen zou bij een zwaar kwetsende leerling kunnen zijn: (rustige toon) Je gaat nu de klas uit. Of: Die woorden zeggen we niet. Je gaat nu voor tien minuten de klas uit. Hij weet wat hij doet en dit is de maatregel, punt.
Verbonden begrenzen na grove taal, zou kunnen zijn:
Sem, loop ff mee, [U loopt voor hem uit] we gaan even naar de gang. Daar zegt u bijv.: Je laat niet over je heen lopen, én we willen niet dat je deze woorden gebruikt, daarom ga je nu de gang op.
Of: Ik zag dat je boos was, dat is niet erg. En: in deze klas gebruiken we dat soort woorden niet, daarom blijf je nu tien minuten op de gang. U proeft in dit taalgebruik steeds de verbondenheid in de manier waarop een grens wordt gesteld.
Bij de herformulering van de vraag uit de titel van a. naar b. is nóg iets belangrijks veranderd. Omdat we beseffen dat we niet aan de leerling kunnen sleutelen alsof het een ding is, is duidelijk dat we de vraag moeten stellen hoe we onze káns op succes (minder brutaliteit) kunnen vergroten. In de natuurkunde zijn alle interventies voor 100% voorspelbaar en herhaalbaar. In de menswetenschappen bestaan echter alleen waarschijnlijkheid-wetten (de káns wordt groter dat…) die in bijv. 40% of 70% van de gevallen waar zijn. Daarom kan het alleen gaan om het vergroten van onze kans op succes.
Ik, de schrijver, voel vaak een soort verlamming als ik over een absoluut gestelde vraag nadenk zoals bijv. over hoe je leerlingen hun brutale gedrag kan afleren (a). Ik denk dat dat komt omdat de vraag suggereert dat er, ongeacht de context, een 100% altijd werkend antwoord wordt verwacht. Mijn denken komt veel meer op gang als ik nadenk over wat kans-vergrotend zou kunnen zijn (b).
In onderstaande zinnen zit dit 100% denken ook opgesloten:
Hoe kan je leerlingen motiveren? ---> Hoe kan je de kans vergroten.. zelf willen werken?
Hoe kan je vooroordelen afleren? ---> … kans vergroten … er anders over te denken?
Wat doe je met afgehaakte leerlingen?---> … kans vergroten … betrokken willen zijn?
Hoe … muizengeluidjes afleren ---> … kans vergroten … zelf geen muizengeluidjes…(3)
Uw denken wordt m.i. na de herschrijving van a. naar b. creatiever en effectiever. Het stellen van de juiste vraag is onderdeel van uw vakmanschap.
Van mens-ding denken --> mens-mens denken
De leerling is passief --> de leerling is actieve mede-oplosser
Van 100% oplossing willen --> gericht op kansen vergróten
Dit is een hoofdstukje uit mijn nieuwe boek Begrijpen & Begrenzen. Lastige leerlingen en collega’s, 99 tips. (sept 2024)
Eerder verscheen van Kaldenbach: Korte lontjes, 99 tips voor het omgaan met jongeren in de klas, Lastige ouders, moeilijke leerlingen, 99 tips, Machomannetjes, 99 tips… straatcultuur terug te dringen uit uw school, Respect, 99 tips voor het omgaan met jongeren in de straatcultuur, Dwars in leven en leren, 99 tips, Doe maar gewoon, 99 tips voor het omgaan met Nederlanders.
Een zeer uitgebreide reactie op ‘Hoe kan je iemands vooroordelen afleren’ vindt u ook in het genoemde Dwars in leven en leren, 99 tips.
(1) In het volgende hoofdstuk werk ik dit uit voor thema huiswerk maken en motivatie.
(2) Zie voor de drie grondhoudingen Afhankelijk, Tegenafhankelijk en Onafhankelijk, mijn boekje Dwars in leven en leren, 99 tips.
(3) Mist u een reactie op de muizengeluidjes uit het tweede voorbeeld?
Een docent die veel nadruk legt op verbinding hoort muizengeluidjes, elke keer als ze iets op het bord schrijft. Ze keert zich om en zegt lachend: Jongens, meiden, ik weet dat ik vijfentwintig kinderen in de klas heb, Ik wist niet dat ik ook nog zeven muizen, vier poezen en drie varkentjes lesgeef. Na het luide gelach kon ze gewoon vragen of de dieren weer terug konden in hun kooi.
1 Respect man!
2 GEDRAG EN VLIJT
3 U of het mobieltje?
4 Machogedrag afleren
5 Sorry is voor sissies, een vent ontkent
6 Bezwaren tegen Paarse Vrijdag
30-09-2016
02-10-2012
29-09-2012
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven