Hoewel minister Wiersma burgerschap onlangs nog als basisvaardigheid aanwees, blijkt uit onderzoek keer op keer dat scholen aanmodderen met het thema en soms zelfs compleet in het duister tasten (Zie bijvoorbeeld Handvatten voor burgerschap en Burgerschap oogt mager in po). Ook laat onderzoek zien dat er grote verschillen bestaan tussen jongeren in hun waardering van bijvoorbeeld democratie (zie bijvoorbeeld het artikel Burgerschapsonderwijs moet beter).
Maar hoe ontstaan die verschillen, en welke rol speelt de school daarin? Daarover bood onderzoek tot dusver weinig uitsluitsel. Om de mechanismen achter deze verschillen beter te begrijpen, ging Lisa Hu terug de collegebanken in. Tijdens haar master Sociologie zette zij een case study op met twee Nederlandse basisscholen (De Openbare Montessori en Cbs de Brug*, beide gevestigd in grotere steden, met een diverse leerlingpopulatie met een gemiddeld tot hoog leerlinggewicht). Ze onderzocht hoe kinderen zelf hun oefenmogelijkheden met burgerschap op school beleven en interviewde daarvoor elf leerlingen (tien tot twaalf jaar uit groep zeven), ieder een uur lang. Ze liet kinderen bij de start van het interview hun klaslokaal en klasgenoten tekenen. Vervolgens ging ze met hen in gesprek over de lessen, het klassenklimaat, relaties met klasgenoten en de normen en waarden op school. Daarna tekenden de kinderen hun eigen huis en spraken ze over hun thuisleven, culturele achtergrond en familierelaties. Hu voerde ook vier videogesprekken met de leerkrachten van de leerlingen (twee per school).
Onderzoekers zien de school als een soort minisamenleving, waar leerlingen hun burgerschap ontwikkelen door te oefenen met hun rechten en verantwoordelijkheden en zich daarbij verhouden tot anderen (zie bijvoorbeeld Vrede op school en Een vakdidactisch perspectief op democratisch burgerschap). Net als in de grote samenleving maakt het daarbij uit welke plek je hebt. Hu ontdekte dat het gevoel erbij te horen op school mede bepaalt in hoeverre leerlingen profiteren van kansen om te oefenen met burgerschap. Kinderen die zeggen buiten de boot te vallen bij hun klasgenoten of leerkrachten, laten kansen liggen om zich te ontwikkelen. Zo voelen ze zich geremd om zich uit te spreken in discussies in de klas omdat ze bang zijn om een ‘verkeerd antwoord’ of mening te hebben of omdat ze onenigheid willen vermijden. Daardoor ontnemen ze zichzelf de kans om hun kritisch-democratische vaardigheden te oefenen (zie kader).De angst om afgewezen of gestraft te worden speelt hierin ook een rol, ontdekte Hu. Leerlingen die het gevoel hebben dat ze hun leerkracht vaak teleurstellen, zien het niet als een mogelijkheid dit met hem of haar te bespreken. Zo vertelt een leerling: ‘Kan ik niet zeggen. (...) Ik denk dat ze echt gewoon niet leuk tegen je gaat doen. En ja, dan heb je gewoon een reputatie. Daarom zijn de meeste monden gewoon stil.’ Terwijl je stem laten horen juist een belangrijke burgerschapsvaardigheid is. Of, zoals Hu het verwoordt: ‘Schuring zit in de aard van onze democratie. Maar welke lessen trek je over de democratie, wanneer je op school het gevoel hebt dat het gesprek aangaan geen zin heeft of “niet voor jou” is?’
Deze ‘outsider-leerlingen’ voelen zich vaker oneerlijk behandeld door hun leerkracht en vinden bijvoorbeeld dat ze sneller worden gestraft. De meesten denken dat zij hier zelf niets aan kunnen veranderen. Hu: ‘Je wilt natuurlijk dat leerlingen op school oefenen met zich verzetten tegen onrecht. Dat ze weten wat ze kunnen doen als ze het ergens mee oneens zijn. We leerden uit eerder onderzoek dat leerlingen die zich oneerlijk behandeld voelen, kunnen denken dat autoriteitsfiguren zoals leerkrachten er niet voor hen zijn. En dat kan later leiden tot bijvoorbeeld wantrouwen tegenover instanties.’
Hu ontdekte bovendien dat er binnen één klas grote verschillen kunnen bestaan tussen hoe leerlingen het klassenklimaat ervaren (zie kader). Hu: ‘Een leerling zei bijvoorbeeld: “Alles mag in deze klas gezegd worden, ook kritiek op de juf”, terwijl zijn klasgenoot haar vinger niet op durft te steken, uit angst dat ze haar dom zullen vinden.’ Voor veel scholen is dit natuurlijk niet per se nieuws, stelt Hu. ‘Leraren kunnen meestal feilloos aanwijzen welke kinderen stiller zijn in klassengesprekken, maar we doen hier nog weinig mee. Het is daarom een goed idee om na te gaan hoe de oefenkansen op school en in je klas verdeeld zijn. En of je dat liever anders zou zien.’
(Foto: Tom van Limpt)
Verbetering komt dus met reflectie op je eigen handelen. Hu: ‘Stel jezelf de vraag: welke boodschappen geef ik onbewust aan leerlingen over wat het betekent om een goede burger te zijn, of een goed kind?’ Je kunt het ook met de kinderen bespreken. In haar onderzoek vroeg Hu bijvoorbeeld aan leerlingen wanneer hun leerkracht volgens hen heel trots op ze was. Sommige kinderen gaven antwoorden als ‘als ik heel stil ben geweest’ of ‘als ik me alleen met mezelf bezighoud’. Hu: ‘Dat zegt veel over de normen en waarden die je uitdraagt in de klas. Elke interactie die je met een leerling hebt, geeft een impliciete boodschap af. Kinderen trekken hier conclusies uit over of ze voldoen en wat hun plek is binnen de minisamenleving van de school.’
Volgens Hu is het ook zinvol om als leraar (in groepjes of individueel) met deze leerlingen te reflecteren, bijvoorbeeld op situaties waarin ze zich oneerlijk behandeld voelden. Reflectie kan zorgen voor meer gedrevenheid (bijvoorbeeld om hun problemen aan te pakken). Hu verwijst naar de Braziliaanse pedagoog Paolo Freire. Die stelde het zo: ‘Reflectie – echte reflectie – leidt tot actie.’ Bovendien laat je daarmee zien dat je hun gevoelens en ervaringen serieus neemt.
Foto: Lisa Hu, gemaakt tijdens de gesprekken met leerlingen
Om alle leerlingen gelijke kansen te bieden hun burgerschapsvaardigheden te oefenen, is het van belang ze een vaste structuur van ‘burgerschapskanalen’ aan te bieden, stelt Hu, zoals een kinderraad (zie kader) of klassenvergadering. Zo moeten kinderen weten waar en wanneer ze mogen meedenken over belangrijke beslissingen op school. Weliswaar zullen ze lang niet allemaal direct plannen presenteren in een klassenvergadering, maar ze moeten weten dat het een mogelijkheid is; op een dag zijn ze er wél klaar voor. Hu vindt het daarnaast belangrijk dat scholen niet alleen mondige, populaire of goed presterende kinderen stimuleren deze kanalen te gebruiken. Daarom pleit ze ervoor om dit soort voorzieningen los te koppelen van andere prestaties op school. ‘Een wekelijks klassengesprek is er bijvoorbeeld voor iedereen, niet alleen voor leerlingen die hun rekenen en taal eerder af hebben. Anders geef je nu al de boodschap mee dat alleen de stem van ‘de slimme kinderen’ belangrijk is – precies de kloof in de maatschappij die we nu tussen politiek en bevolking zien. Geef een oefenkans dus juist aan een kind dat er echt van kan groeien.’
Barrières voor leerlingen
|
Lisa Hu studeerde aan de Design Academy Eindhoven en sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en zette de Stichting Terra Nova - Democratisch Design op, die zich onder andere inzet voor gelijke kansen binnen burgerschapsonderwijs. Ze ontwikkelde in 2013 het Burgerschapsspel Terra Nova Minimaatschappij waarin leerlingen samen de wereld maken waarin ze zelf zouden willen wonen. Na haar onderzoek paste Hu het ontwerp aan, om zo ook kinderen die zich minder thuis voelen op school meer kansen te geven.
*De namen van de leerlingen en scholen zijn gefingeerd.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven