Interview

‘De overheid vertrouwt ons’

Tekst Eline Geus
Gepubliceerd op 17-01-2018 Gewijzigd op 31-01-2018
Beeld Eline Geus
Hoe is het om les te geven in Noorwegen? Trude Anshushaug en Kristine Ween, beide leraren in het vo, doen een boekje open. Lees hun verhaal over vrijheid, vertrouwen en bureaucratie.

Op een seminar van eTwinning in Denemarken hopen Noorse leraren Kristine Ween (rechts op de foto) en Trude Anshushaug (links op de foto) collega’s te vinden om samen een internationaal project te starten. Beide leraren wonen op het platteland van Noorwegen en zien eTwinning als een van de weinige kansen om hun leerlingen in contact te brengen met leeftijdgenoten in andere landen. ‘Het Noorse platteland is ver weg van de rest van Europa, we moeten echt ons best doen om de wereld te ontmoeten. Veel leerlingen hebben thuis geen kans om naar een ander land te reizen,’ vertelt Kristine. ‘Niet al mijn leerlingen hebben de middelen en andere komen van een boerderij, waardoor ze weinig kunnen reizen.’

Alpinesport

Beide leraren zijn enthousiast over hun vak. ‘De tijd gaat altijd te snel als ik voor de klas sta’, vertelt Kristine Ween, leraar Engels en Spaans op een school in Molde, een gemeente van bijna 27.000 inwoners in het midden van Noorwegen. De school telt ongeveer 880 leerlingen van 16 tot 19 jaar en is een soort vwo, dat voorbereidt op de universiteit. Kristine: ‘Ik was eerst journalist, maar na mijn master in Amerika wilde ik ook eens proberen les te geven. Toen werd ik verliefd op het vak. De variëteit is wat me het meeste trekt. Elke dag is anders en ik heb veel ruimte om creatief te zijn.’

Trude Anshushaug, leraar Frans en sociale wetenschappen in Oppdal, een gemeente van ongeveer 7000 inwoners in het midden van Noorwegen, heeft een andere drijfveer: ‘Leerlingen het gevoel geven dat ze wat bereiken, dat is de reden dat ik lesgeef. Je krijgt er zoveel voor terug.’ Ze geeft nu drie jaar les en werkt op een kleine school met ongeveer 275 leerlingen van 16 tot 19 jaar. De school biedt alle onderwijsniveaus, algemeen vormend én beroepsvoorbereidend onderwijs, en een extra sportprogramma, bijvoorbeeld voor alpinesporten. ‘We zitten in de bergen. Veel van onze leerlingen volgen een van onze professionele sportprogramma’s, zoals skiën of voetbal. Leerlingen kunnen kiezen om getraind te worden voor het landelijke topniveau. Ze moeten dus zowel op school als in hun sportlessen presteren.’ Ondanks de sneeuw heeft de school geen aangepast rooster in de winter. Net als Nederland kent het Noorse schooljaar ongeveer 190 lesdagen. Trudes school zit in een oud gebouw in de bergen. ‘Alle leerlingen hebben wel hun eigen computer, maar we hebben helaas nog geen smartboard.’

Haar relatie met leerlingen motiveert Trude. ‘Die is in Noorwegen best informeel. We praten bijvoorbeeld over het weekend en leerlingen spreken me aan bij mijn voornaam.’ Zo gaat dat ook bij Kristine. ‘Als een leerling me mevrouw noemt, dan zeg ik “nee mijn naam is Kristine”. ‘Zo is er minder afstand tussen ons en komen ze makkelijker naar me toe’, voegt Trude toe.

'Leerlingen noemen mij bij mijn voornaam' (Trude)

Vrijheid

Maar het mooiste van het Noorse onderwijssysteem vinden ze beiden toch wel de vrijheid die ze als leraar krijgen. ‘Dankzij ons brede curriculum heb ik veel vrijheid in de klas en met mijn collega’s. De overheid vertrouwt ons’, vertelt Kristine Noorwegenenthousiast. Er zijn wel nationale leerdoelen, maar die zijn breed. Trude: ‘Bij de talen, zoals Engels en Frans, moeten leerlingen bijvoorbeeld het dagelijks leven, tradities en gewoontes uit het taalgebied kunnen vergelijken met die in Noorwegen. En ze moeten formele en informele teksten van verschillende genres lezen en de visie en houding van de auteur kunnen uitleggen.’ Kristine vult aan: ‘Er staat bijvoorbeeld niet dat je Shakespeare moet onderwijzen in het tweede jaar, maar dat je literatuur uit een bepaalde periode moet behandelen.’ Trude: ’Er zijn ook overkoepelende doelen voor alle vakken, bijvoorbeeld digitale middelen op een kritische manier kunnen gebruiken of leren over duurzaamheid en gezondheid.’

Examen per steekproef

In Noorwegen is er maar een gering aantal centrale examens. Voor die examens worden leerlingen willekeurig geselecteerd door de landelijke overheid. Bij de start van het vo hebben de leerlingen van ongeveer 16 jaar oud een onderwijsniveau gekozen, algemeen of beroepsvoorbereidend. In het eerste jaar van het vo volgen leerlingen zes verplichte vakken, in het tweede en derde jaar hebben ze vier verplichte vakken en drie of vier keuzevakken. ‘In het eerste jaar van het voortgezet onderwijs wordt slechts 20% van alle leerlingen in het land geselecteerd voor een centraal examen’, vertelt Kristine. Een soort overheidssteekproef om de onderwijskwaliteit in het oog te houden. ‘In het tweede jaar krijgt iedereen één examen. Willekeurig wordt het vak en het soort examen, schriftelijk of mondeling, gekozen.’ De leraar heeft daar geen invloed op.
In het laatste, het derde jaar heeft iedereen vier examens: drie voor het vak Noors en één schriftelijk examen voor een ander vak. Trude legt het uit: ‘Van de drie examens voor het vak Noors zijn er twee centraal schriftelijke examens, omdat het Noors twee officiële schrijfwijzen heeft. En daarnaast is er een mondeling examen Noors. Leerlingen krijgen voor het Noors dus drie cijfers.’ Voor het andere centraal schriftelijk wordt het vak wederom willekeurig gekozen. ‘Leerlingen hebben dus niet voor elk vak een centraal examen’, verduidelijkt Trude. ‘Voor de andere vakken bepalen wij zelf de cijfers op basis van onze eigen toetsen.’ De examens vinden op de school zelf plaats. ‘De schriftelijke examens worden door leraren van een andere school beoordeeld en de mondelingen examens door zowel de eigen als een externe leraar,’ licht Kristine toe. 

Autonomie

Ook Trude is enthousiast over de autonomie van de leraar. ‘Het is geweldig om je zo vrij te voelen als leraar. Daardoor kan ik de volle verantwoordelijkheid voor mijn klas nemen. Niemand controleert mij of mijn lesplannen. Ik moet dus wel zeker weten dat ik alles uit het curriculum aan bod laat komen. Maar ik kan zelf bepalen hoe ik die doelen onderwijs. Ik heb bijvoorbeeld de regel dat ik niet meer dan 20 minuten mag praten tijdens een lesuur van 60 minuten. Ik denk dat leerlingen meer en beter leren als ze actief bezig zijn, zelf aan de slag kunnen en samenwerken met anderen om problemen op te lossen. Soms geef ik ze bijvoorbeeld een stelling en laat ik ze door de klas lopen en bij een antwoord gaan staan. Daarna vraag ik hen waarom ze daar staan. Sommige collega’s doen dat anders; zij zijn zelf de hele les aan het woord terwijl de leerlingen notities nemen. Ieder kan daarin zijn eigen keuzes maken.’

Niet alleen leraren hebben veel vrijheid in Noorwegen, een speerpunt van de Noorse overheid is ook inspraak van leerlingen. Het staat ook op de school van Kristine centraal. ‘Mijn school heeft als credo ik vraag me af…. We stimuleren leerlingen om nieuwsgierig te zijn en vragen te stellen. Bij een nieuw onderwerp vraag ik hen wat ze willen leren en wat ze al weten, zodat ze betrokken zijn bij wat ze leren. We beginnen als leraar bij hun vraag en nemen ze daarna aan de hand mee door de leerstof. We zijn als het ware op excursie samen, maar ik zorg ervoor dat niemand afdwaalt naar een andere berg. We werken vanuit een democratische insteek, maar we willen hen met deze aanpak ook inzicht geven in hoe ze leren en waarom. Maar als ze weten hoe ze leren, betekent dat niet dat ze het ook daadwerkelijk geleerd hebben...’, lacht Kristine. Omdat de leerlingen inspraak hebben, veranderen haar lessen elk jaar, met de nieuwe klas mee. ‘Dat vind ik niet erg, die flexibiliteit past wel bij mij. En het curriculum moet wel veranderen, want talen veranderen ook steeds.’

Het brede en vrije Noorse curriculum heeft ook een keerzijde volgens Kristine. ‘In elke klas komen heel verschillende onderwerpen aan bod, het verschilt per leraar. Het onderwijs hangt dus erg af van de kwaliteit van de leraar. Zo moeten we volgens de einddoelen bij het vak Internationaal Engels ook aandacht aan media besteden. Als voormalig journaliste in Amerika kan ik daar gemakkelijk invulling aan geven, maar ik denk niet dat elke leraar dat zo maar kan. Maar ja, een verschil tussen leraren houd je altijd.’

Inspectie

Noorwegen kent wel een onderwijsinspectie, een regionale wel te verstaan. Het controleert bijvoorbeeld het inclusief onderwijs en focust daarbij vooral op de administratie. Kristine: ‘De inspectie kijkt alleen naar de plannen en de papieren, niet naar het lesgeven zelf. Ze bekijken bijvoorbeeld of we de doelen uit het curriculum behandelen en of zorgleerlingen hun zorg ook echt krijgen. De inspectie pikt er per school een paar leraren uit die hun administratie van de planning en hun feedback aan leerlingen na evaluaties moeten laten zien. We hoeven gelukkig niet alle lesvoorbereidingen op papier te hebben,’ lacht ze. Trude: ‘Voor elke zorgleerling maken we wel een individueel plan. Die leerlingen krijgen andere evaluaties en taken als dat nodig is en die moeten we archiveren.’

'De inspectie controleert alleen papierwerk, niet ons als leraar.' (Kristine)

Papierwinkel

Ook in Noorwegen blijkt er dus een hoop administratie te doen. ‘Al het papierwerk is echt iets dat ik anders zou willen. De bureaucratie maakt het moeilijker om onze vrijheid ten volle te gebruiken. Soms voelt het alsof ik meer tijd aan administratie besteed dan aan mijn leerlingen. Ik heb hierdoor minder tijd om lessen voor te bereiden en goede feedback te geven’, vertelt Trude. ‘Dat is niet waarom ik lesgeef.’
Kristine geeft een voorbeeld hoe veeleisend de inspectie wel is: ‘Je moet op elk punt van het jaar weten waar je leerlingen staan. Na elke toets moet ik een verslag maken met een plan en feedback voor iedere leerling met waar ze goed in zijn en hoe ze het volgende niveau kunnen bereiken. Dat is een landelijke maatregel. Ik moet daarnaast voorafgaand aan elke toets criteria maken voor de leerlingen, zodat ze weten waaraan ze moeten voldoen om de toets te behalen. Dit moet je doen voor een 1 (laagste cijfer red.) en dit voor een 6 (hoogst mogelijke cijfer red.).’

Die hele papierwinkel verstoort de verhouding lesuren en voorbereidingsuren behoorlijk. ‘Ik maak weken van 50 uur, in plaats van de 40 uren die ik betaald krijg. Daarvan geef ik 12 uren les en de rest is voorbereidingstijd’, vertelt Trude. Kristine zit dichter bij de 43 uur per week. ‘Ik sta al 13 jaar voor de klas, dan gaat al het papierwerk en lessen voorbereiden sneller.’

etwinningOp het seminar van eTwinning over fake nieuws ontwikkelden zowel Trude als Kristine een internationaal project. Wil je weten welk project Trude ontwikkelde? Lees dan ‘Maak eens nepnieuws met een Noorse klas’ in het januari/februarinummer van Didactief.

Lees ook de interviews met leraren uit Luxemburg , Denemarken en Finland.

Bronvermelding

1 eTwinning: de online community voor scholen in Europa.

Verder lezen

1 ‘Inclusief onderwijs is niet makkelijk’
2 Luxemburg: veranderchaos en integratieproblemen
3 Maak eens nepnieuws met een Noorse klas
4 Zo werkt fake nieuws
5 in de biotoop van Jette Friis Tuca

Click here to revoke the Cookie consent