Sinds dit schooljaar hebben de eindtoetsen plaatsgemaakt voor ‘doorstroomtoetsen’ en is de procedure voor het geven van schooladviezen en de rapportage op referentieniveaus veranderd. Zodanig, dat nu gesproken wordt van een nulmeting omdat vergelijking met eerdere jaren niet goed meer mogelijk is. Dat maakte dat we uitkeken naar de rapportage van het College voor Toetsen en Examens (CvTE) over deze afname. Afgelopen week was het zover: op basis van de terugblik stelt staatssecretaris Paul van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat er niets aan de hand is met de doorstroomtoets(en). Sterker nog, in een brief aan de Tweede Kamer schrijft ze dat ‘het instrument de kansengelijkheid nog sterker heeft gediend dan voorheen’. Een opvallende uitspraak, aangezien er sinds de eerste afname afgelopen voorjaar veel ophef was over deze toets(en). Veel scholen herkenden zich maar beperkt in de toetsadviezen en spraken hun zorgen uit over de waarde ervan. Wat is hier aan de hand? Tijd voor een terugblik.
Voor de invoering van de verplichte eindtoets in 2015 hadden scholen de taak leerlingen bij de overgang naar het voortgezet onderwijs een passend schooladvies te geven. Ze konden hierbij gebruikmaken van toetsuitkomsten, maar bepaalden zelf welke waarde welke resultaten hadden bij het onderbouwen van hun advies. Hoewel de Citotoets een groot marktaandeel had, werden ook andere toetsen door scholen gebruikt.
Omdat scholen vrij waren hun oordeel al dan niet te onderbouwen met voor hen relevante toetsen, namen ze deze af vóór zij hun uiteindelijke advies uitbrachten. Daardoor lag er in de ogen van leerlingen, ouders, scholen én politiek teveel druk op toetsing, waardoor leerlingen veel stress zouden ervaren. Daarom werd breed aangedrongen op een andere adviesprocedure. Er werd gekozen om het om te draaien: eerst het advies van de school en daarna pas een toetsadvies. Zo zou er rust en ruimte komen in groep 8 en zou een toets, later in het schooljaar, dienen als ‘second opinion’. Mocht blijken dat een kind alsnog heel erg gegroeid was of de school er helemaal naast zat, dan was bijstelling altijd nog mogelijk, zo was de gedachte. Veel onderwijsprofessionals beschouwden toetsen als instrumenten die net als leermiddelen onderdeel waren van de vormgeving van onderwijs en daarmee van de vrijheid van onderwijs. In dat licht is het geen rare gedachte dat scholen de keuze zouden krijgen uit verschillende eindtoetsen, die op verschillende manieren naar de talenten van kinderen zouden kijken, aanvullend op de professionele blik van de leerkracht.
Naast de wens om de procedure rondom het schooladvies te veranderen, was er een andere beweging: die van sturen op onderwijsresultaten, mede onder druk van de aanbevelingen van de Commissie Dijsselbloem. Bottom line: er moest meer zicht komen op opbrengsten van onderwijs. Er kwam een nieuwe wet waarin toetsing vastgelegd werd: het gebruik van een LVS werd verplicht, net zoals een gestandaardiseerde toets aan het einde van de basisschool. Om resultaten goed te kunnen vergelijken, werd gekozen voor een model waarbij alle leerlingen dezelfde eindtoets zouden maken. De overheid nam de ‘citotoets’ over van Cito. Dit werd de Centrale Eindtoets, die vanaf dat moment onder toezicht van het CvTE door Cito ontwikkeld werd. Dit stuitte op verzet, met name bij critici die meenden dat toetsen horen bij de vrijheid van scholen om hun onderwijs vorm te geven. Daarom drong een meerderheid in de Tweede Kamer aan op keuzevrijheid en ruimte voor meerdere toetsaanbieders. En zo geschiedde. Een door het ministerie in het leven geroepen ‘expertgroep’ ging beoordelen of een toets geschikt was om als eindtoets gebruikt te worden. Vier toetsaanbieders kregen die goedkeuring uiteindelijk.
Zo kreeg de eerste beweging, die pleitte voor meer ruimte en autonomie en toetsing zag als onderdeel van de onderwijsvrijheid, de mogelijkheid om te kiezen uit verschillende eindtoetsen en de omkering van de procedure van het schooladvies. De tweede beweging leidde tot het verplichte gebruik van toetsen om toezicht te houden op onderwijsopbrengsten en om aan het eind van het po de balans op te maken. De goedgekeurde eindtoetsen werden in de jaren daarna echter steeds verder beperkt in hun mogelijkheden om anders naar kinderen en hun talenten te kijken, omdat zicht op opbrengsten belangrijker werd. Dit speelde een steeds grotere rol in het toezicht van de inspectie, waardoor het van belang was dat alle toetsen hetzelfde meten: rekenen, (begrijpend) lezen en taalverzorging. En dat alle toetsen dezelfde adviescategorieën hanteren voor vervolgonderwijs.
Op dit moment vallen alle doorstroomtoetsen onder hetzelfde regime van het CvTE. De procedures die nodig zijn om de verschillende toetsen vergelijkbaar te maken, laat CvTE over aan Stichting Cito. Dat dit een moeilijk en moeizaam proces is, blijkt wel uit de Terugblik Normering Doorstroomtoetsen die het CvTE afgelopen week publiceerde en de commotie die vervolgens ontstond. Want verschillen tussen toetsaanbieders zijn er wel degelijk en de bedoelde geruststelling dat het dit jaar een nulmeting betreft en dat in de komende jaren meer duidelijkheid komt over de juistheid van adviezen, blijkt niet zo geruststellend als het ministerie gehoopt had.
Er zijn nu stemmen die pleiten voor een terugkeer naar een situatie met maar één eindtoets. Maar zo’n situatie heeft in Nederland feitelijk nooit bestaan; er is altijd keuzevrijheid geweest. Het verschil tussen toen en nu is de context: vroeger bepaalden scholen zelf of en met welke toets ze hun advies wilden onderbouwen. Nu bepaalt de overheid dát er getoetst moet worden, hoe dat moet gebeuren en wat de waarde van de uitkomsten is. Met de uitkomsten delen we niet alleen leerlingen in vakjes voor vervolgonderwijs in, maar beoordelen we ook scholen op hun kwaliteit. Dit betekent dat leerlingen en scholen, ongeacht welke toets gebruikt wordt, beoordeeld worden op een beperkte set criteria: geen goede afspiegeling van waar het in onderwijs volgens het curriculum om moet gaan. De brede blik op onderwijskwaliteit en ontwikkeling van leerlingen is met de wettelijke verplichting van het LVS en eindtoets ‘ingeruild’ voor een strakke en beperkte blik op onderwijs. Dit heeft ertoe geleid dat onderwijs zich meer en meer is gaan richten op wat de toets vraagt, waarmee verschraling van onderwijs nu als terugslageffect van die wetswijziging zichtbaar wordt.
In deze hele discussie moeten we voor ogen houden dat een toets weliswaar probeert een afspiegeling van een werkelijkheid te geven, maar daar nooit echt goed in kan slagen. Juist het feit dat we verschillende toetsen hebben die allemaal hetzelfde zouden moeten meten, laat dit nu pijnlijk zien. Het kiezen voor een en dezelfde toets voor alle leerlingen gaat dit probleem niet oplossen. Ook die ene die overblijft, zal niet in staat zijn een goede weergave te geven van de werkelijkheid. Nog los van de meetfouten waarmee iedere toetsuitslag gepaard gaat, is die werkelijkheid niet te vangen in een toetsscore die de toekomst van kinderen goed kan voorspellen.
Ook de leeftijd waarop wij in Nederland leerlingen selecteren voor vervolgonderwijs, schaadt de kansengelijkheid. Wereldwijd onderzoek is daar klip en klaar over. Als we kinderen meer gelijke kansen willen bieden, is meer ruimte en tijd nodig om kinderen hun weg te laten zoeken. En dan via een onderwijsstelsel dat hen niet opsluit in verschillende stromen, maar vooral ruimte biedt om te bewegen.
De discussie moet dan ook niet gaan over welke toets beter de onderwijsloopbaan van een kind voorspelt of een beter beeld geeft van de beheersing van referentieniveaus, waar vervolgens voor scholen en hun leerlingen grote gevolgen aan verbonden zijn. Daar kunnen toetsen geen trefzekere uitspraken over doen. We kunnen ons beter buigen over de vraag hoe we kunnen zorgen voor een onderwijsstelsel dat leerlingen ruimte biedt om zo goed mogelijk te groeien en te ontwikkelen met aandacht voor de volle breedte van het curriculum. Daarmee willen we onze leerlingen immers zo goed mogelijk voorbereiden op hun rol in de samenleving. De huidige discussie naar aanleiding van de normering van de doorstroomtoetsen, hoe begrijpelijk ook, leidt af van de fundamentele vraag hoe we ons stelsel kunnen ombuigen naar een eerlijker en daarmee kansrijker stelsel voor alle leerlingen.
Karen Heij is taalkundige, toetsexpert en onderwijsadviseur. Zij promoveerde in 2021 op een onderzoek naar de waarde van de eindtoets basisonderwijs bezien vanuit bestuurlijk perspectief. Haar proefschrift is te downloaden of te bestellen via: www.parrhesiaonderwijsadvies.nl
1 ‘De eindtoets is niet de grote gelijkmaker’
2 Leestips Karen Heij
3 Brief aan het nieuwe kabinet
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven