Waarom noemde je je proefschrift ‘Van de kat en de bel’?
‘A.D. de Groot eindigde zijn beroemde boek Vijven en zessen met de zin: “Wie bindt de kat de bel aan?” Het was een oproep om de misstanden van slechte toetsing in het vo aan te pakken. Die zin is in de toetswereld heel bekend en ik heb hem altijd met me meegedragen. Voor mijn onderzoek vond ik het een passende titel: het gaat om een andere kat en andere bel, maar de misstand is minstens zo groot: de eindtoets bevordert ongelijke kansen.’
Maar de eindtoets is toch juist ontwikkeld als objectieve meting naast het subjectieve oordeel van leraren?
‘Dat is inderdaad waarom De Groot de toets in 1966 ontwikkelde. Maar objectief meten betekent niet dat er geen subjectieve keuzes in de vorm en inhoud van de toets zitten die sommige groepen leerlingen kunnen bevoordelen.’
Wat zijn die subjectieve keuzes?
‘Dat begint al met de inhoud. De Groot koos voor taal en rekenen. Niet omdat er onderzoek lag dat zei dat die vakken goede voorspellers waren voor succes in het vo, maar alleen omdat dit destijds de enige vakken waren die op elke basisschool aan bod kwamen. En daarbinnen koos hij voor onderdelen die met meerkeuzevragen te meten waren, dus bijvoorbeeld geen schrijfvaardigheid.’
CBS-onderzoek liet zien dat in 2020 meisjes en kinderen uit achterstandsgezinnen de dupe waren van het wegvallen van de eindtoets. Hoe verhoudt zich dat tot jouw verhaal?
‘Er is veel ophef ontstaan over dat 14% vorig jaar een lager advies kreeg dan uit de eindtoets zou zijn gekomen. Daar moeten we bezorgd over zijn. Maar het valt in het niet bij de schade die we kinderen jaar in jaar uit berokkenen, namelijk dat de eindtoets kinderen van hoogopgeleiden stelselmatig bevoordeelt.’
Hoe doet de toets dat?
‘Dat zit vooral in het gewicht van taalvaardigheid. Dat is in het nadeel van kinderen met een andere moedertaal dan Nederlands en kinderen van lager opgeleide ouders. Hun taalvaardigheid sluit niet aan bij de schooltaal. Doordat de opgaves ook nog eens aansluiten bij de belevingswereld van witte kinderen van hoogopgeleide ouders, benadeel je hen nog verder: teksten over het bezoeken van een middeleeuws kasteel in Frankrijk tijdens de vakantie, zijn voor een kind dat opgroeit in de Bijlmer veel moeilijker. Taalvaardigheid is verbonden met kennis van de wereld en de kennis in de toetsen is niet die van kinderen uit laagopgeleide gezinnen. Het is voor hen dus veel moeilijker om bij de hoogste 20% terecht te komen. En dat geldt al sinds 1966.’
Maar er is toch veel onderzoek gedaan naar de voorspellende kracht van de eindtoets. Is dat allemaal niets waard?
‘In dat onderzoek wordt de eindtoets vergeleken met het oordeel van de school. Er is steeds gebleken dat het advies van de school in het algemeen nog net iets beter overeenkomt met de plek waar leerlingen in het derde leerjaar vo zitten. Maar het lastige en beperkende van dat soort onderzoek is dat je alleen kunt kijken of leerlingen nog doen wat je ze hebt aangeraden, niet hoe ze presteren als ze vrije schoolkeuze hadden. Zeker sinds de verplichte eindtoets zijn de toetsscores geen adviescategorieën meer, maar hokjes waar we leerlingen in opsluiten. En dan wordt het een selffulfilling prophecy.’
‘Toetsscores zijn geen
adviescategorieën, maar
hokjes die opsluiten’
Verwijt je de eindtoets niet iets wat eigenlijk ons schoolsysteem aan te rekenen valt: namelijk vroege selectie en schotten tussen de verschillende stromen?
‘Ik verwijt de eindtoets niets, ik wil aan de kaak stellen dat de overheid die toets veel te belangrijk maakt. En dat dat belang op gespannen voet staat met ambities als rechtvaardigheid en kansengelijkheid. Ik zie inspecteur-generaal Alida Oppers bij de presentatie van het onderwijsverslag verontwaardigd zeggen dat het weer slecht gesteld is met kansengelijkheid, maar ik word een beetje moe van die krokodillentranen hoor. Want het is een gevolg van de keuzes die de overheid zelf maakt: zíj kiest voor een verplicht instrument dat hogeropgeleiden bevoordeelt. Een instrument dat bovendien de differentiatie van ons systeem helemaal niet kan dragen.’
Dat laatste moet je even uitleggen.
‘Om te selecteren voor verschillende onderwijsniveaus moet een toets duidelijke cesuren in de scores kunnen maken. Maar de kans dat we een leerling net een puntje te hoog of te laag zetten, is ontzettend groot. Toch sluiten we ze op in hokjes. Dat gebeurde voor 2013 ook al, maar toen was het vrijblijvend advies in handen van de school. Nu de eindtoets een verplicht tweede gegeven is, voert de overheid de regie over de verdeling van onderwijsposities. En van een overheid die selecteert, verwacht ik dat ze nadenkt over hoe zo’n instrument past in ons denken over kansengelijkheid. En dat zie ik niet.’
Je verwijt de overheid dus onwetendheid?
‘Ja. Ik vind het heel kwalijk dat op het ministerie niemand weet hoe die eindtoets in elkaar zit en wat daar wel en niet mee kan. Dat Van Bijsterveld in een ministeriële nota schrijft dat de gemiddelde toetsscore omhoog moet van 535 naar 537 – dan heb je het niet begrepen, want dat kán helemaal niet. Cito vertaalt de ruwe scores naar een schaal van 501 tot 550 punten, waarbij altijd, elk jaar, 535 het gemiddelde is, of de onderliggende ruwe score nu zeg 170 of 160 punten is.
Ook kun je de eindtoets helemaal niet, zoals de overheid doet, gebruiken om de onderwijskwaliteit te meten. Anders dan in bijvoorbeeld de peilingsonderzoeken gaat het bij de eindtoets namelijk om een relatieve meting: je vergelijkt kinderen met elkaar. En dan is altijd 20% de sterkste en altijd 20% de zwakste. Maar hóé sterk of zwak ze zijn, weet je niet. Om goed te kunnen selecteren stop je bovendien bewust moeilijke opgaven in je toets. Je weet op voorhand dat een heleboel leerlingen die opgaves niet kunnen maken, maar die scores zeggen dus niets over goed of slecht onderwijs.
Dat ten slotte de overheid het leerlingvolgsysteem verplicht heeft gesteld, vind ik ook onbegrijpelijk. Want daarmee vervroeg je de selectie nog meer, terwijl we uit internationaal onderzoek weten dat uitstel van selectie het enige is wat helpt om kansengelijkheid te vergroten.’
Dan ben je zeker wel blij met het advies van de Onderwijsraad over het afschaffen van de eindtoets en een driejarige brugperiode?
‘Ja, maar we moeten wel oppassen dat we niet dezelfde denkfouten maken. Want in het advies wordt gesproken over en gehint op gestandaardiseerd meten van de basisvaardigheden. En dan hou ik toch een beetje mijn hart vast. Ook in De Staat van het Onderwijs zie ik die reflex weer: er staat dat we in het vo moeten meten voor taal en rekenen. Pas op, straks krijgen we de diagnostische tussentijdse toets weer terug.’
Voor het blokAlle toetsen afschaffen? |
In het Didactief-dossier ‘Georganiseerd wantrouwen’ stellen we dat de overheid scholen in de greep wil houden met toetsen. Dat spoort dus met jouw bevindingen?
‘Jazeker! En ik vind het heel kwalijk dat dat wantrouwen zo gevoed wordt door onderzoeken die zeggen dat scholen de verkeerde dingen doen. Door te schoppen naar professionals legitimeer je dat je blijft werken met toetsen. Want alleen gestandaardiseerd meten zou leiden tot eerlijke beslissingen. Maar uit mijn onderzoek blijkt dat de eindtoets niet de grote gelijkmaker is, maar een bevestiger van de bestaande orde. Vanuit het perspectief van groei en ontwikkeling van leerlingen zou een leerlingvolgsysteem zoals we dat nu kennen verboden moeten worden. Want het voortdurend vaststellen dat een leerling tot de zwakste of de beste 20% behoort, sluit kinderen op in hokjes.’
‘In ons systeem zijn we tevreden
over lage opbrengsten’
Maar de leraar kan de uitslag toch voor zich houden en zo die hokjes voorkomen?
‘Ja, maar vanaf ongeveer 2003 werden scholen verplicht om te differentiëren en opbrengstgericht te werken. Daar zag de inspectie op toe. Ook de Onderwijsraad heeft in dit geval boter op zijn hoofd, want die heeft daar heel stevig op gestuurd. Zelfs methodes werken met zonnetjes en maantjes. Maar dat is, zoals hoogleraar Eddie Denessen mooi heeft blootgelegd, niet in het voordeel van kinderen. Als je in groep 3 wordt ingedeeld in de E’tjes, geloof je in groep 8 dat je een E bent. En het klinkt mooi dat de inspectie rekening houdt met het leerlinggewicht, maar daarmee knoop je kinderen op aan het gemiddelde van de groep waartoe ze behoren. Want als jij in lijn scoort met dat gemiddelde, dan is de inspectie tevreden en hangt het van de leraar af of hij hard voor jou blijft lopen. We hebben zo een systeem waarmee we tevreden zijn over lage opbrengsten.’
Wat is jouw advies aan de nieuwe minister van onderwijs?
‘Dit hele systeem moet grondig op de schop en we moeten werk gaan maken van goed onderwijs. En we moeten ophouden met te geloven dat we met meten de kwaliteit van onderwijs verbeteren. Ik zeg altijd: van vaker wegen wordt de kip niet zwaarder. Er moet goed voedsel in.’
Dat is een bijzondere uitspraak voor een toetsdeskundige.
‘Ja, maar dat komt omdat toetsen in Nederland een instituut zijn geworden in plaats van een hulpmiddel. Tijdens lezingen vraag ik leraren in het vo wel eens: wie kan bij zijn directie aankomen met dat 90% van de leerlingen een 8 of hoger heeft? Dan gaat er niet één vinger omhoog. Dat is de wet van Posthumus: dat je met toetsen leerlingen moet verdelen in ongeveer de helft voldoende, een kwart eronder en een kwart erboven. Een drie wordt niet gebruikt om een kind naar een acht te tillen. Dat is bizar als je goed onderwijs voorstaat, dan zorg je dat alle kinderen alle leerstof op een minimumniveau beheersen. Maar ons systeem is erop ingericht dat we kinderen achterlaten.’
Karen Heij werkte van 1989-2016 bij Bureau ICE, sinds 2002 als eigenaar, en is nu zelfstandig toetsexpert bij Parrhesia Onderwijsadvies. In april promoveerde ze aan de Universiteit Tilburg. Benieuwd naar haar leestips? Bekijk ze hier.
1 Kansrijker advies
2 Schooladvies: de leerkracht weet het beter
3 Vmbo-leerling ontstijgt advies
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven