Wanneer een Duitse veenarbeider een van de gezinnen leert hoe je van twijgen op het veld eenvoudige mandjes en korven vlecht, volgen andere dit voorbeeld. Een nieuwe huisindustrie is geboren. Wilgentwijgen groeien aanvankelijk in overvloed en er hoeft niet voor betaald te worden. Maar nu steeds meer gezinnen met vlechtwerk hun geld verdienen, worden de grondstoffen schaarser. De vlechters moeten steeds verder lopen om bruikbare takken te sprokkelen. Dat geldt ook voor de afzet: venters uit Noordwolde reizen zelfs naar Frankrijk om hun waren te verkopen.
'Arbeiders vrezen dat gediplomeerden hen zullen verdringen'.
Dan grijpt de dorpsdominee, ds. Eilerts de Haan, in. Hij vreest dat honderden gezinnen opnieuw grote armoede te wachten staat. Hij onderzoekt daarom de mogelijkheden om wilgentwijgen te kweken en er nieuwe producten van te maken, zoals matten en ander vlechtwerk. Om de bevolking deze nieuwe vaardigheden te leren, start hij in 1867 een werk- en industrieschool. Met een brochure over de schrijnende armoede op het platteland trekt hij veel publieke aandacht. Uit het hele land stromen bijdragen binnen om zijn school te bekostigen. De volgende dominee zet zijn werk voort en na een bezoek aan Amsterdam komt die op het lumineuze idee om rieten stoelen te maken, een nijverheid waar vooral Duitsers bedreven in zijn. Dat vraagt wel om een aanpassing van het onderwijs. Met veel moeite weet de dominee een vakonderwijzer uit Duitsland aan te trekken. Hij sticht een werkplaats waar het maken van stoelen geleerd kan worden. De omschakeling wordt een succes; het dorp verwerft een grote naam en produceert vele duizenden stoelen per jaar.
Toch dreigt rond de eeuwwisseling opnieuw stagnatie. De concurrentie met Duitsland en andere landen is moordend. Het Nederlandse materiaal is matig en de kwaliteit van de stoelen daardoor ook. De vakbekwaamheid laat eveneens te wensen over, aanleiding om het beroepsonderwijs weer op de schop te nemen. Ditmaal helpt de dorpsdokter mee: samen met de dominee springt hij op de fiets om wederom in Duitsland op verkenning te gaan. Na een lange tocht komen ze terug met het plan om een rietvlechtschool naar Duits voorbeeld op te richten. Met hun vurige pleidooien in Den Haag weten ze de steun van de regering te krijgen. Die maakt er meteen een rijksschool van, omdat er ‘onder de hulpbehoevende en eenvoudige stoelenmattersbevolking’ geen krachtige vereniging te vinden zou zijn die de school goed besturen kan. Vrees voor het socialisme en de steeds radicaler wordende bevolking zal ook wel een rol gespeeld hebben.
In april 1908 wordt de Rijksrietvlechtschool geopend, met deskundig en vindingrijk personeel. De school wil niet alleen vakbekwame jongeren opleiden, maar ook nieuwe productmodellen ontwerpen. Er zijn direct veel aanmeldingen, ondanks weerstand: sommige stoelenmatters vrezen dat zij door jonge vaklieden met een diploma zullen worden verdrongen. Leerlingen worden bedreigd en enkele ruiten van de school sneuvelen. Wanneer de arbeiders een avondopleiding aangeboden krijgen, bedaren de gemoederen, en daarna gaat het de school voor de wind. In 1911 komt er zelfs een geheel nieuw schoolgebouw en in 1938 maakt de school naam door de rieten wieg voor prinses Beatrix te leveren. Na de grote bloei in de jaren vijftig neemt de belangstelling voor rieten stoelen uiteindelijk af. De school moet in 1969 de deuren sluiten en wordt een museum – de moeite van een omweg waard.
Sjoerd Karsten is emeritus hoogleraar Onderwijskunde. Bekijk alle korte docu’s van Wandelen met Sjoerd Karsten op didactiefonline.nl/video.
Dit artikel verscheen in Didactief, oktober 2017.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven