Kinderen uit de gegoede kringen gaan niet naar school, waar de klassen overvol zijn, ziektes kunnen worden opgelopen en niet ‘het juiste’ wordt geleerd; zij krijgen les van hun ouders en ook wel van huisonderwijzers. Zo zijn er veel staatslieden uit die tijd opgegroeid met huisonderwijs. Minister van der Brugghen bijvoorbeeld, de opsteller van de Lager Onderwijswet van 1857, zit als kind slechts enkele weken op een lagere school en houdt het dan al voor gezien. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de Onderwijswet van 1857 en ook in wetten in de 20e eeuw het huisonderwijs gelijkwaardig wordt gesteld aan het schoolonderwijs. Dat is bijvoorbeeld het geval in de eerste Leerplichtwet van 1900. Daarin is een aparte regeling voor het huisonderwijs opgenomen. Daar hebben de parlementariërs uit de hogere stand wel voor gezorgd.
Pas in de jaren zestig verandert onder het democratisch gewoel deze liberale houding tegenover het thuisonderwijs. Vooral in socialistische kring wil men de school gebruiken voor maatschappelijke verandering. Men maakt plannen om de invloed van de overheid op de inhoud en vormgeving van het onderwijs te vergroten. De standsverschillen nemen af en er is door de financiële gelijkstelling tussen het openbaar en bijzonder onderwijs een zeer ruim en gevarieerd aanbod. Voor vrijwel elke godsdienstige richting en elk milieu is er wel een school in de directe omgeving te vinden. Zelfs de kinderen van het Koningshuis gaan voor het eerst ‘gewoon’ naar school, zij het naar een heel bijzondere: de Werkplaats van Kees Boeke. Bij de wijziging van de Leerplichtwet in 1969 ziet een aantal Kamerleden daarom reden genoeg om, tegen de wil van de staatssecretaris van Onderwijs, bezwaar te maken tegen thuisonderwijs. Volgens hen mag kinderen ‘de natuurlijke leefgemeenschap’ (dat is in hun ogen de school) niet onthouden worden. Op school zou veel aan ‘karaktervorming’ worden gedaan. Zij krijgen een Kamermeerderheid zo ver de leerplicht gelijk te stellen aan schoolplicht. Het thuisonderwijs geldt niet meer als reguliere optie. Nederland raakt daarmee in een uitzonderingspositie. In de meeste Westerse democratieën blijft namelijk de mogelijkheid van thuisonderwijs tot op de dag van vandaag gewoon bestaan.
Toch is er in de nieuwe leerplichtwetgeving nog een kleine ontsnappingsmogelijkheid. Als er geen school van de eigen godsdienstige richting in de buurt is, dan kunnen ouders ontheffing van de leerplicht krijgen. Gek eigenlijk. Waarom niet geregeld dat ouders dan zelf voor deugdelijk onderwijs zorg moeten dragen? Een van de eersten die vanuit een godsdienstige overtuiging een lange juridische procedure start, is Jan de Koning uit de buurt van Hengelo. In 1988 wordt hij in hoger beroep door de rechtbank te Zutphen in het gelijk gesteld. Gewetensvol onderwijzen hij en zijn vrouw hun dochters tot aan een middelbareschooldiploma. Mondjesmaat volgen meer ouders hun voorbeeld. Geen grote aantallen: ongeveer honderd in 2000 en momenteel zo’n vierhonderd. Veelal net als Jan de Koning en zijn vrouw: heel consciëntieus en met veel succes, zeker niet in een sociaal isolement. Er zijn tegenwoordig ook kinderen voor wie het thuisonderwijs als vangnet functioneert als het op school niet meer lukt: hoogbegaafde of ernstig gepeste kinderen. Toch wil staatssecretaris Dekker daar een eind aan maken. Zonder enig wetenschappelijk bewijs stelt hij dat thuis onderwezen kinderen achterblijven in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Niet onderwijs, maar school is in zijn ogen de norm waaraan iedereen zich moet conformeren; weinig liberaal.
Sjoerd Karsten is hoogleraar Onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven