Dat kun je terugzien in de taalboeken en in de lesboeken voor de zaakvakken, maar ook in de toetsen van het leerlingvolgsysteem die kinderen zo’n twee keer per jaar maken. Neem nu Cito, een grote speler op het gebied van toetsen. Ik werk ruim een kwart eeuw in het onderwijs en heb in deze toetsen de teksten zien verschralen. De lengte van de teksten die in de huidige toetsen voor begrijpend lezen zitten (versie 3.0) zijn in vergelijking met de eerste generatie toetsen zeer kort. Maar het kan blijkbaar nog korter. In een ronkende folder, waarin de Arnhemse toetsfabriek een nieuw leerlingvolgsysteem aankondigde is de eerst belofte bij de toetsen begrijpend lezen: ‘Kortere teksten.’
Tegenover deze trend van het gebruik van kortere teksten in toetsen en schoolboeken is een beweging gaande van leraren die langere teksten en zelfs hele boeken met hun leerlingen lezen. Dit doen ze niet zozeer uit een hang naar nostalgie, maar omdat uit een omvangrijke hoeveelheid onderzoek blijkt dat het gebruik van langere, rijke teksten in de klas goed is voor de brede ontwikkeling van de leerling en daarnaast het leesgrip bevordert.
In dit blog ga ik op zoek naar de vraag hoe om te gaan met de ‘kortere teksten’ van Cito in hun leerlingvolgsysteemtoetsen in relatie tot het lezen van langere teksten in de klas. Daartoe zal ik eerst die glanzende folder van Cito bespreken en daarna kijken naar de ontwikkelingen in het leesonderwijs. Die ontwikkelingen zal ik koppelen aan twee instanties die een belangrijEke rol spelen in het basisonderwijs, namelijk de onderwijsinspectie en de PO-raad.
‘Fijn op eigen niveau’ aldus Marlies, ib’er op een basisschool in Rijkswijk, over het nieuwe leerlingvolgsysteem van Cito. Het geheel heeft de naam ‘Leerling in beeld’ meegekregen en komt in de plaats van LVS 3.0 en het computerprogramma LOVS. Behalve toetsen voor begrijpend lezen biedt Cito scholen de mogelijkheid om toetsen af te nemen voor taalverzorging, rekenen-wiskunde, spelling, spelling van werkwoorden, woordenschat, avi, dmt en zelfs Engels. Maar daar eindigt het niet mee. Je kunt als scholen ‘verdiepen’ met gesprekken over leesbeleving en verder kunnen de sociaal-emotionele ontwikkeling en de executieve functies van leerlingen worden gemonitord.
Cito is een grote speler in de toetswereld. Er zijn overigens twee ‘Cito’s’ en het is goed deze twee uit elkaar te houden. Er is de stichting, die onder andere de examens in het voortgezet onderwijs en de eindtoets in het basisonderwijs maakt. Daar gaat vanuit de wet SLOA een flinke bom duiten heen, ruim 30 miljoen per jaar. De stichting doet naast het ontwikkelen van toetsen en examens nog meer:
“Binnen de divisie OK&I doen we toegepast wetenschappelijk onderzoek naar onderwijskundig meten. Opgedane kennis delen we met geïnteresseerden, bijvoorbeeld in de vorm van wetenschappelijke publicaties, artikelen, onderzoeksrapporten en software. OK&I werkt intensief samen op het snijvlak van wetenschap (universiteiten, onderzoeksinstellingen) en praktijk (toetsuitgevers, onderwijsondersteunende instellingen en scholen).”
[Over de eindtoets en begrijpend lezen is ook een opiniestuk verschenen van Eva Naaijkens en mij. Over de eindtoets valt veel te zeggen, maar dat laat ik in deze blog buiten beschouwing; ik richt me op de commerciële tak van Cito.]
Naast de stichting Cito is er een bv. Deze tak verkoopt het nieuwe leerlingvolgsysteem wat ik hierboven kort beschreef. Simpel gezegd is de eindtoets die de stichting maakt gratis voor scholen, terwijl voor het leerlingvolgsysteem betaald moet worden. Je hoeft dan ook niet het leerlingvolgsysteem van Cito te hebben om hun eindtoets af te nemen. En andersom.
In de folder staat een aantal voorbeelden van teksten die in de toetsen voor begrijpend lezen worden gebruikt. De teksten, hoewel voorbeelden, zijn inderdaad kort. Verder valt me op dat er geen verbindingswoorden worden gebruikt en dat de zinnen kort zijn. Bovendien beginnen die zinnen telkens op een nieuwe regel. Zo schrijft Cito: ‘Het liefst eet de egel zachte dieren. Zoals wormen, rupsen en slakken.’ Ik zou deze zinnen aan elkaar hebben geschreven met een komma en zeker niet op twee afzonderlijke regels hebben geplaatst.
Zinnen telkens op een nieuwe regel beginnen is een Nederlandse ziekte. Als je het Engelstalige boek ‘Tom’s Sausage Lion’ van Michael Morpurgo naast de Nederlandse vertaling getiteld ‘Een leeuw bij de achterdeur’ legt, dan zul je zien dat in de Engelse editie de tekst bestaat uit alinea’s, terwijl in de Nederlandse editie elke zin op een nieuwe regel begint. Bijkomend verschil is dat de Nederlandse zinnen kort zijn en niet of nauwelijks samengesteld. Laten we dat voor het gemak even de AVI-ziekte noemen.
Ook bij recente Nederlandse boeken voor jonge lezers valt me dit op. Sla de nieuwe serie ‘Game Helden’ van Marcel van Driel maar eens open, daar zie je precies hetzelfde. Elke zin krijgt een eigen regel toegewezen. Toen ik Van Driel eens vroeg waarom dit was, antwoordde hij dat zijn uitgever dit wilde. Wie een beetje op de hoogte is van leesonderwijs, weet dat die korte, losse zinnen niet verstandig zijn. Het gebruik van samengestelde zinnen met verbindingswoorden is bevorderlijk voor het begrip en zorgt voor samenhang; korte zinnen zijn de dood voor het begrip. Dat zal ik hieronder laten zien in het gedeelte over inzichten over effectief leesonderwijs.
Er zijn twee instanties die ik in dit deel van mijn blog wil noemen, namelijk de onderwijsinspectie en de PO-raad. Zij hebben zich de afgelopen periode nadrukkelijk beziggehouden met effectief leesonderwijs.
Laat ik beginnen met de onderwijsinspectie. Welnu, zij hebben recent een PPON gehouden over begrijpend lezen. PPON staat voor periodieke peiling van het onderwijsniveau. De beste manier om dit niveau te peilen is door in klassen en scholen te kijken, lessen te observeren, data te bekijken en gesprekken te voeren. Corona zorgde voor een kink in de kabel en dus is de peiling minder omvangrijk dan in andere jaren. Het is niet anders. Wat de inspectie altijd doet voordat ze het onderzoek gaat of laat uitvoeren, is het vragen van een literatuuronderzoek. Voor deze PPON ligt er een kloeke literatuurstudie die is uitgevoerd Houtveen, Van Steensel en De la Rie. Zij beschrijven negen kernelementen voor goed onderwijs in begrijpend lezen. Een daarvan luidt: Zorg voor verschillende typen geïntegreerde teksten en besteed aandacht aan tekststructuur. In het hoofdstuk dat aan dit aspect wordt besteed, staat onder meer het volgende te lezen:
“Uit verschillende onderzoeken (zie voor een overzichtstudie: Bos-Aanen, Sanders & Lentz, 2001) blijkt dat het lezers minder moeite kost een coherente tekstrepresentatie op te bouwen wanneer zij geïntegreerde teksten lezen. Er is sprake van een geïntegreerde tekst, wanneer een tekst integratiebevorderende kenmerken bevat die ondersteuning geven bij de beslissing hoe verschillende informatie-eenheden aan elkaar gerelateerd moeten worden. Tot de integratiebevorderende kenmerken behoren de aanwezigheid van structuursignalen (connectieven). De meest belangrijke zijn de connectieven die verwijzen naar causale relaties (omdat, want, doordat, dus), additieve relaties (en, toen, vervolgens) en tegenstellingen (maar, daarentegen). Een ander belangrijk structuursignaal is de aanwezigheid van een expliciete hoofdgedachte in de titel en/of de alinea’s van een tekst. Ook werkt het integratiebevorderend wanneer zinnen in de tekst als een geïntegreerd geheel gepresenteerd worden door zinnen over de regel heen te laten lopen (Land, Sanders & Van den Bergh, 2008). Geïntegreerde teksten worden gekenmerkt door een samenhangende behandeling van aspecten van het onderwerp binnen een elementaire verhaalstructuur. Met elementaire verhaalstructuur wordt bedoeld dat de schrijver uitdaging creëert, interesse opwekt en de lezer meeneemt op weg naar mogelijke antwoorden. Daarnaast worden geïntegreerde teksten gekenmerkt door een heldere alineastructuur. De alinea’s zijn opgebouwd vanuit één kernzin waarin de hoofdgedachte van de alinea wordt benoemd, met uitleg en voorbeelden.”
Zet deze passage eens naast de belofte van Cito om met kortere teksten te komen in hun toetsen voor begrijpend lezen.
De inspectie zal tijdens haar onderzoek naar het peil van het Nederlandse begrijpend leesonderwijs op zoek zijn gegaan naar tekstgebruik op scholen. Ze zullen wellicht om voorbeeldmateriaal hebben gevraagd en gekeken hebben of bovengenoemde elementen in de gehanteerde teksten aanwezig zijn. Zouden ze dat nu ook bij de leerlingvolgsysteemtoetsen van Cito hebben gedaan? En zo ja, gaan ze dan het gesprek aan met Cito over die korte teksten met weinig samenhang en structuur? Of telt in zo’n geval het inzicht van de experts niet?
Een tweede instantie die ik in dit verband wil noemen is de PO-raad. Voor lezers die de PO-raad niet kennen, hier een citaat van hun website: “De PO-Raad is de sectorvereniging voor het primair onderwijs (PO). Als vereniging behartigen we de gemeenschappelijke belangen van de schoolorganisaties in het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.”
Vanuit deze belangenbehartiging doet de raad mee aan diverse initiatieven. Een hiervan is de Kennistafel over effectief leesonderwijs, die geleid wordt door het NRO. Er is door leraren, opleiders en wetenschappers die deelnemen aan deze kennistafel een publicatie geschreven over hoe goed onderwijs in begrijpend lezen er uit zou kunnen zien. Het zal niet verbazen dat in deze publicatie wordt verwezen naar het hier boven genoemde literatuuronderzoek van Houtveen, Van Steensel en De la Rie. Interessant is dat de Kennistafel werkt vanuit een urgentiebesef. Willen we de kwaliteit van het leesonderwijs verbeteren en betere lezers opleiden, dan moeten we daar in de hele keten werk van maken en moet iedereen zijn of haar rol pakken, aldus de leden van de Kennistafel. Tijd voor actie dus. Dat ziet er schematisch zo uit:
Op drie niveaus wordt ‘ontwikkelingen monitoren’ genoemd. Maar wat nu als je die monitort met een instrument dat haaks staat op je idee over goed leesonderwijs? Als de teksten die worden gebruikt qua omvang, inhoud en samenhang niet meer zijn dan een snipper van de teksten die leraren gebruiken in de klas, wat monitor je dan?
Cito heeft een toetsinstrument voor begrijpend lezen waar ik twijfels bij heb. De teksten in hun 3.0-versie zijn kort en de garantie van nog ‘kortere teksten’ vind ik mede vanuit inzichten uit onderzoek en ervaringen in de klas, angstaanjagend. Dat Cito met ‘kortere teksten’ komt valt overigens wel te verklaren. Enkele jaren geleden belde mijn collega Heleen Buhrs met Cito. Dat gesprek stond op de speaker en ik luisterde mee. Op de vraag waarom de teksten in de toetsen begrijpend lezen zo kort zijn, kwam als antwoord dat dit een wens van leraren is. Ik vond dat verbluffend. Niet wetenschappers werden als experts gebruikt om te kijken naar teksten, tekstlengte en samenhang, maar leraren die, naar ik veronderstel, niet op de hoogte zijn van bovengenoemde publicaties, maar ook niets hebben gelezen van Wolf en Lemov over leesonderwijs.
We hebben om de ontwikkeling van leerlingen op het gebied van begrijpend lezen te monitoren goede toetsen nodig. Dit moeten toetsen zijn die aansluiten bij de aanpak die het onderwijs nodig heeft om van onze leerlingen goede begrijpend lezers te maken. De toetsen moeten dus aansluiten bij de effectieve aanpakken die uit onderzoek komen en die door scholen en leraren worden toegepast in de praktijk. Daarom verwacht en hoop ik dat instanties als de onderwijsinspectie en de PO-raad vanuit hun verantwoordelijkheid en hun belang in goed onderwijs het gesprek met Cito aangaan over de toetsen van het leerlingvolgsysteem. Als dit niet gebeurt ontstaat er de tendens in het onderwijs om de lespraktijk aan te passen aan de toetsen van het lvs. Eenvoudig gezegd: Als Cito korte teksten gebruikt, dan kunnen leraren dat in de lessen ook doen, dat sluit namelijk fijn aan. Iedereen die weleens een methode voor de zaakvakken of taal openslaat, weet dat de teksten in deze boeken de afgelopen jaren flink zijn gekrompen. Als deze trend zich voortzet, zal dat voor toekomstige leerlingen fnuikend zijn.
Eigenlijk zouden toetsen voor begrijpend lezen met zulke korte teksten geen plek mogen hebben in het onderwijs. Deze toetsen zullen scholen en leraren nooit stimuleren om de leesvaardigheid te verbeteren. Als we het leesonderwijs willen verbeteren, dan moeten we aan de slag met rijke teksten en een kansrijke didactiek en zou het afnemen van deze toetsen geweigerd moeten worden. Ik snap wel dat de onderwijsinspectie noch de PO-raad zal oproepen om deze toetsen niet af te nemen. Ik ken maar weinig mensen op een vooraanstaande positie in het onderwijs die het lef hebben om zoiets te zeggen. Er zal waarschijnlijk eindeloos over worden gepraat, net zolang tot iedereen de reden om met elkaar in gesprek te gaan is vergeten.
Het zal daarom van schoolleiders en leraren moeten komen. Die moeten, als ze staan voor goed leesonderwijs en belang hechten aan een toets met langere teksten, dit lvs weigeren. En nu we toch kritisch zijn op toetsen, mogen we als beroepsgroep ook de vraag stellen of je met behulp van meerkeuzevragen überhaupt wel kunt vaststellen of leerlingen de referentieniveaus halen.
Kunnen onze beroepsgroepen dat? Hebben ze zo’n slagkracht? Hebben ze het lef om nee te zeggen tegen een gemankeerde toets? Wat zou ik nu graag deze zin opschrijven zonder dat ik er een druppeltje ironie aan heb toegevoegd: Gelukkig hebben zowel schoolleiders als leraren een sterke beroepsgroep. Maar ik weet wel beter. Bij de verenigde leraren en schoolleiders moet ik altijd denken aan een regel uit het gedicht ‘Insomnia’ van J.C. Bloem: Hoe onmachtig klinkt het schriel ‘te wapen’.
Waarschijnlijk zullen dus eindeloos veel basisscholen in Nederland aan de slag gaan met een toets voor begrijpend lezen die schraal van inhoud is en leerlingen niveaus en kwaliteiten toeschrijft op basis van korte teksten. Op basis van kortere teksten. Op basis van kortste teksten.
Dit artikel verscheen eerder op de website van Martin Bootsma.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven