Haarlem, Spaarne 79

Tekst Sjoerd Karsten
Gepubliceerd op 30-05-2016
Sjoerd Karsten - Tegen het einde van de achttiende eeuw zien veel stadsbesturen het nut en de noodzaak in van onderwijs voor kinderen die in armoede leven.

Nederland is er economisch slecht aan toe, de bevolking is sterk gekrompen en de bedeling kan de groeiende groep werklozen nauwelijks nog aan. Er is nog geen leerplicht, noch een verbod op kinderarbeid. Veel kinderen, vaak half verweesd, zwerven over straat en zorgen voor grote overlast. Alleen al vanwege het hoge schoolgeld bij de bestaande stadsscholen is onderwijs voor hen niet weggelegd. Het is de hoogste tijd om in te grijpen: Een aantal steden besluit openbare armenscholen op te richten.

Het stadsbestuur van Haarlem publiceert in 1757 een schoolregeling voor kinderen wier ouders leven van de bedeling. Dat is een breuk met het verleden. Tot dan toewas dat geen taak van de overheid, maar meer iets voor kerken en liefdadigheid. Velen achtten het ook lange tijd beter dat kinderen uit de lagere standen arm en onwetend bleven. Wie moesten er anders werken voor weinig geld op de akkers, in de fabrieken en in het leger?

De Haarlemse regeling is streng en duidelijk. De stad wordt in drie wijken verdeeld met elk een school en een eigen college van toezicht. Ieder kwartaal worden de scholen bezocht door een inspecteur, die verslag uitbrengt aan het stadsbestuur. Dat bepaalt al snel dat er drie schooltijden zijn. In de ochtend voor de kinderen die niet, in de middag en avond voor kinderen die al wel werk hebben. Uit angst voor protesten van de plaatselijke textielindustrie durft het stadbestuur de kinderen nog niet te verplichten de hele dag naar school te gaan. De middaguren worden het drukst bezocht.

Kinderen leren zich 'stil, zedig en geschikt' te gedragen

De lessen zijn eenvoudig: leren spellen, lezen en schrijven. Verder is er aandacht voor de grondslagen van de gereformeerde godsdienst. De kinderen moeten leren zich ‘stil, zedig en geschikt’ te gedragen. Voor de schoolmeesters is er geen vervangingsregeling. Wanneer een van hen een beroerte krijgt, klagen buurtbewoners over op straat zwervende kinderen. Eenmaal hersteld is de goede man vrijwel doof en holt het onderwijs achteruit. Ook een collega van een andere school wordt steeds dover. Na enige tijd achten de toezichthouders de toestand onhoudbaar. Net als ze willen ingrijpen, overlijden beide mannen en kunnen ze vervangen worden. Toch blijft het tobben met de meesters. Er wordt er een ontslagen vanwege een drankprobleem, een andere maakt zich schuldig aan onzedelijk gedrag tegenover meisjes. Nog voor zijn ontslag, vertrekt hij met de noorderzon.

Langzamerhand raken de scholen overvol, maar het stadsbestuur heeft geld tekort. Daarom krijgen de colleges van toezicht toestemming om een buitengewone collecte te houden. Samen met leerlingen trekken zij langs de huizen in de stad. De collecte brengt 7.816 gulden en twaalf stuivers op, waarmee drie nieuwe schoolgebouwen betaald kunnen worden. Een daarvan is het gebouw aan het Spaarne 79. Daarmee is het probleem van overbevolking niet opgelost. Op een van de scholen moet een groep leerlingen zelfs tijdens de lessen staan. De capaciteit van de bestaande scholen wordt verder uitgebreid, maar de leerlingengroei valt moeilijk te reguleren. Schoolgaan wordt steeds gewoner. Men zoekt een uitweg door in 1825 een tussenschool te starten voor kinderen uit de ‘mindere burgerklasse’, waar wel wat schoolgeld wordt gevraagd. Daarmee wordt de bestaande verdeling tussen arm en rijk uitgebreid met nog een tweedeling, namelijk tussen arm en minder arm.

Dit artikel verscheen in Didactief, mei 2016.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent