Het is een middelbare school met een gemeenschappelijke onderbouw, bedoeld om de overgang van de lagere naar de middelbare school te vergemakkelijken. Het lyceum is een experiment zonder wettelijke erkenning, maar wordt al snel razend populair. Overal schieten lycea uit de grond: 25 jaar later zijn er al 45 in het land.
Het eerste lyceum wordt gesticht door een aantal ‘hoge heren’ met hulp van bekende pedagogen als Ligthart en Gunning. Enkele bankiers, een oliemagnaat, ingenieurs van naam, een Nobelprijswinnaar en invloedrijke liberale politici verenigen zich met deze onderwijsvernieuwers om de nieuwe school van de grond te krijgen. Zij zijn van mening dat het gymnasium te intellectualistisch is en de hbs te materialistisch. De nieuwe school moet meer algemene vorming, een minder overladen programma en uitstel van schoolkeuze bieden. Deze ‘meer kindgerichte’ aanpak wordt het eerst verwoord door Gunning, rector van het gymnasium in Zwolle.
Gunning is afkomstig uit een geslacht van beroemde hoogleraren en beslist geen anti-intellectueel. In 1898 houdt hij een spraakmakend pleidooi voor een meer pedagogische benadering van het onderwijs. Ons middelbaar onderwijs is in zijn ogen niet alleen een organisatorische chaos, maar sluit slecht aan op de psychologische ontwikkeling van leerlingen. Vóór de puberteit kan een kind nog niet goed kiezen. Pas op vijftien- of zestienjarige leeftijd zou de keuze voor een richting gemaakt kunnen worden.
Lycea waren populair,
maar hadden geen wettelijke erkenning
Minister Abraham Kuyper is zo onder de indruk van Gunnings betoog dat hij in 1903 een staatscommissie instelt om te adviseren over een nieuw onderwijsstelsel na de lagere school. Dat is het begin van een zestig jaar durend debat waar vele politici zich op stuk bijten.
Zolang echter wacht men niet met het lyceum. In 1906 wordt in het gebouw van de ‘Haagsche Schoolvereeniging’ een proef gestart met een ‘vervolgschool’ die leerlingen na het einde van de lagere school enkele jaren algemene vorming biedt. De schoolmeester Casimir, zoon van een eenvoudig marskramer en later hoogleraar pedagogiek, is het hoofd van dit experiment. Het wordt in 1909 een zelfstandige middelbare school met een eigen naam: het Nederlandsch Lyceum. Het is zo’n succes dat het in 1912 een eigen gebouw krijgt en de premier bij de opening aanwezig is.
Het oorspronkelijke idee van een driejarige onderbouw laat men vallen. Het worden twee jaren. Men wil in de derde klas met Latijn kunnen beginnen. Ook het idee om handenarbeid in te voeren om de kloof tussen handarbeiders en intellectuelen te overbruggen sneuvelt. Wat wel overeind blijft, is de introductie van ouderavonden en zelfs een schoolraad. Deze ‘zelfregeering’ is volgens Gunning een ideaal middel om leerlingen meer verantwoordelijkheidsbesef, maar ook tucht en zelfdiscipline bij te brengen.
Het eerste lyceum vraagt zich lang af of de hbs binnen hun school zesjarig moet worden. Onder druk van de Technische Hogeschool in Delft en het bedrijfsleven om jonge ingenieurs af te leveren, laat men het bij vijf jaar. Het Amsterdams lyceum, dat in 1917 van start gaat en waar de zoon van Gunning rector wordt, kiest wel voor een zesjarige hbs.
Pas met de Mammoetwet in de jaren zestig krijgt het lyceum wettelijke erkenning. Met de scholengemeenschap en een gemeenschappelijke brugklas wordt ook iets van de aloude lyceumgedachte in die wet gerealiseerd. Toch gaat in de jaren negentig het eerste Nederlandsch Lyceum ten onder. Andere lycea overleven in naam, soms door hun aanbod te versmallen tot louter vwo. Het aantal brede scholengemeenschappen neemt sinds die tijd zienderogen af, brede brugklassen verdwijnen grotendeels en het aantal categoriale scholen stijgt.
Sjoerd Karsten is emeritus hoogleraar Onderwijskunde.
Deze column verscheen in Didactief, juni 2015.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven