De onderwijsinspectie bezoekt scholen eens per vier jaar en die bezoeken duren effectief een dagdeel. Dat levert onvoldoende informatie op om zicht te krijgen op de kwaliteit van het onderwijs. Als daar niets aan verandert, zullen problemen zoals recent bij VMBO Maastricht zich blijven voordoen. De inspectie weet dit zelf al langer. In 2017 bleek ze niet te weten van de grote kwaliteitsverschillen tussen scholen die in een uitgebreid (maar eenmalig) onderzoek aan het licht waren gekomen. Dit jaar moest ze in de Staat van het onderwijs erkennen daar nog steeds geen zicht op te hebben.
De inspectie schrijft deze tekortkomingen toe aan een gebrek aan menskracht. Er zouden meer inspecteurs aangesteld moeten worden. Het probleem is echter niet een tekort aan inspecteurs, maar aan informatie.
Zelfs als het aantal inspecteurs verviervoudigt, kunnen scholen nog steeds maar sporadisch bezocht worden. Die bezoeken leveren bovendien onvoldoende informatie op over de ontwikkeling van leerlingen, terwijl juist daar de kwaliteit van het onderwijs aan valt af te lezen. Om die ontwikkeling te beoordelen, moet de inspectie kennis hebben van de achtergrond van leerlingen (thuissituatie, basisschooladvies, zorgindicaties), hun welbevinden, hun tussenliggende resultaten, en dergelijke. Veel van deze informatie hebben scholen zelf al beschikbaar in hun administratieve systemen. Als de inspectie daarop aangesloten zou zijn, zou ze die informatie doorlopend kunnen analyseren: Vallen er lessen uit? Zijn er veel wisselingen van docenten? Wat zijn de resultaten van leerlingen? Het zijn allemaal essentiële vragen en ze kunnen voor een groot deel automatisch beantwoord worden. Als er ergens een opvallende ontwikkeling is, gaat een inspecteur gericht bij de school langs om te kijken wat er speelt. Met een dergelijk informatiesysteem waren de problemen met de schoolexamens in Maastricht al in een vroeg stadium zichtbaar geworden. Het ging daar om diploma’s die werden uitgereikt terwijl niet alle onderdelen van het examen gedaan waren. Die informatie staat echter gewoon in het administratiesysteem van de school.
Bij gebrek aan relevante en objectieve informatie komt de inspectie nu niet verder dan subjectieve beoordelingen op vage criteria, zoals ‘de kwaliteitszorg’. Dat klinkt belangrijk, maar hoe beoordeel je zoiets? Dat blijkt de inspectie ook niet te weten. Zo kregen onze Scholen voor Persoonlijk Onderwijs in een bestek van een paar jaar de beoordelingen ‘voldoende’, ‘onvoldoende’ en ‘goed’ voor dit onderdeel. Aan de kwaliteitszorg zelf was echter niets veranderd in die jaren. Er kwam alleen telkens een andere inspecteur langs.
Behalve vage criteria richt de inspectie zich op formele aspecten zonder zicht op resultaten. Dat kan zelfs tot gevolg hebben dat de inspectie zaken op formele gronden afwijst, ondanks dat ze aantoonbaar positieve effecten hebben. Sommige van onze scholen hebben bijvoorbeeld het wekelijkse uurtje gym in het lesrooster vervangen door sportdagen. De kosten daarvan zijn weliswaar 3x zo hoog, maar het heeft gunstige effecten voor het onderwijs. Er is meer sociale cohesie doordat we mavo-, havo- en vwo-leerlingen uit verschillende klassen samen kunnen laten sporten. Er is bovendien minder verlies aan onderwijstijd vanwege omkleden en vervoer naar de sportzaal. Er valt verder per saldo een uur per week vrij voor de andere vakken, die daardoor meer ruimte krijgen voor andere lesvormen en verdieping van de lesstof. En de sportdagen kunnen op verschillende locaties georganiseerd worden, wat meer variatie in het aanbod oplevert (zeilen, schaatsen, fieljereppen, enzovoort). Dit alles heeft aantoonbaar positieve effecten op de resultaten van het onderwijs en het welbevinden van leerlingen. Niettemin verbood de inspectie deze sportdagen op grond van haar interpretatie van de wet. Gelukkig oordeelde de rechter vorige maand dat de inspectie ten onrechte de wet veel te strikt interpreteert en de resultaten van de gekozen opzet negeert.
Als de onderwijsinspectie gestructureerd en doorlopend informatie zou verzamelen, kan ze niet alleen betere oordelen geven over scholen, maar ook de aanzet geven tot een wetenschappelijker benadering van het onderwijs. Want ook het onderwijsveld zelf kent een subjectieve werkwijze, waarbij veel keuzes slechts op basis van incidentele waarneming gemaakt worden.
Er is bijvoorbeeld nooit deugdelijk onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van tweetalig onderwijs, doordat van examenleerlingen niet bekend is wie dit onderwijs hebben gevolgd. En wat te denken van de langlopende discussie of je toetsen moet spreiden over het jaar of ze moet concentreren in toetsweken? Wie inzage zou hebben in de roosters van alle scholen en de toetsresultaten kan daar prima antwoord op geven. En als we dan toch bezig zijn: Wat is de beste herkansingsregeling? Voor welke type leerlingen is X een betere lesmethode dan Y?
Laten we ons spiegelen aan de medische sector, waar de wetenschap een belangrijke rol heeft. Ook voor het onderwijs geldt dat we kwakzalverij willen voorkomen. Dat kan door de informatie die er over leerlingen is ook te gebruiken. Vanwege de privacy-gevoeligheid kan alleen de onderwijsinspectie dat doen. Daarvoor heeft ze niet meer inspecteurs nodig, maar een paar ict’ers.
Misha van Denderen is oprichter van Scholen voor Persoonlijk Onderwijs.
Lees ook Nieuwe school, oud geloof, over onderwijsvrijheid in Nederland, uit Didactief, december 2011 en Inspectie moet beter op haar tellen passen van december 2018.
1 Inspectie moet beter op haar tellen passen
2 Nieuwe school, oud geloof
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven