In het artikel Eindtoets PO: Het verdriet van Cito wordt op fraaie wijze beschreven hoe in een ingewikkeld proces tussen het ministerie van OCW, de toetsdeskundigen van het CITO en de fracties in de Tweede Kamer een verplichte centrale eindtoets in het basisonderwijs wordt geïntroduceerd. Het eindresultaat dat er nu ligt is niet het plan dat het ministerie oorspronkelijk had en ook niet de opzet die het Cito destijds voor ogen stond. De vraag die er nu dus ligt is of het Nederlandse onderwijs blij moet zijn met deze eindtoets. Wij denken van wel.
Onderwijs verbeteren is niet meer eenvoudig. Ooit maakte puur het neerzetten van een schoolgebouw al een wereld van verschil. Tegenwoordig is ons onderwijs professioneel opgezet en ontbreekt het niet aan elementaire voorzieningen. Het onderwijs verder verbeteren wordt daardoor steeds meer een kwestie van fine-tuning. Goede informatie is cruciaal in dat proces. Bovendien is informatie de enige input in het onderwijs die – dankzij de ontwikkelingen in de ICT – goedkoper is geworden. En een input die harder nodig is en sterk in prijs is gedaald, moet je meer gaan gebruiken.
De voorgestelde verplichte centrale eindtoets PO heeft daarom het potentieel op een aantal manieren een grote bijdrage aan de verbetering van het onderwijs te leveren.
Allereerst heeft de discussie tussen voor- en tegenstanders van een centrale eindtoets, met de verlate afname, een situatie opgeleverd waarin het schooladvies – en daarmee de inzichten van de leraar en de toetsen die in de loop van de jaren bij de leerlingen zijn afgenomen – een belangrijkere rol gaat spelen bij het bepalen van de vervolgopleiding van de leerling. Dat betekent dat de beschikbare informatie beter zal worden benut en ook andere aspecten dan alleen de getoetste vaardigheden worden meegenomen voor doorverwijzing naar het voortgezet onderwijs.
Daarnaast is een expliciet uitgangpunt van de eindtoets dat deze meerdere functies heeft. Met een goed afgewogen opzet kan één toets waardevolle informatie bieden over de ontwikkeling van de leerling, maar ook over de prestaties van de leraar en de school en over de ontwikkelingen op stelselniveau. Als de toegang tot de gegevens op een goede manier wordt geregeld kunnen de ruwe gegevens van deze toets een stimulans zijn voor onderwijsinnovatie. Producenten van leerlingvolgsystemen kunnen systemen maken die de gegevens van de eindtoets combineren met andere informatie (zoals de sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerling) om zo scholen een beter beeld te geven van de ontwikkeling van de leerling en de school. Scholen kunnen zich onderling benchmarken. Het voortgezet onderwijs heeft daarmee een mooie en brede beginmeting van het niveau van de leerlingen. Uitgevers kunnen analyseren wat de sterke en zwakke punten van hun methodes zijn.
Gezien de enorme betekenis voor onderwijsontwikkeling ligt het voor de hand dat de overheid zelf de regie in handen neemt. Dat biedt, ten derde, ook de mogelijkheid om de opzet van de toets verder te ontwikkelen. In de notitie "Een schets voor een adaptieve toets voor het funderend onderwijs" laten wij zien dat met de transformatie van de huidige eindtoets naar een adaptieve toets de informatieve waarde nog verder kan toenemen. Een adaptieve toets maakt het mogelijk om leerlingen alleen vragen voor te leggen die passen bij hun niveau, waardoor ook het niveau van zeer zwakke en zeer goede leerlingen nauwkeurig kan worden bepaald. Maar de potentie is veel groter. Doordat de vragen per leerling gevarieerd kunnen worden, kan veel makkelijker een vergelijking van toetsresultaten in de tijd worden gemaakt, kunnen op stelselniveau veel nauwkeuriger prestaties op verschillende onderdelen van een vak in kaart worden gebracht en kan ook getoetst worden of de toets wel meet wat hij beoogt te meten.
De introductie van de Cito-toets in de jaren zeventig is van grote betekenis geweest voor de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs. Als de mogelijkheden die de nieuwe opzet van de toets biedt werkelijk worden benut, kan ook deze stap een forse ontwikkeling van het onderwijs tot gevolg hebben. Hoe dat precies moet en of alle aspecten van de huidige wet helemaal uitpakken zoals ze bedoeld zijn, kan natuurlijk niemand weten. De eindtoets PO moet daarom in een ontwikkelingsperspectief worden gezien. De potentie is groot, maar het is van belang om goed te volgen of deze potentie ook wordt waargemaakt en mogelijke ongewenste neveneffecten – waarvan het risico zeker reëel is – niet de overhand krijgen. De discussie tussen ministerie, Cito en de Kamer heeft ook opgeleverd dat de eindtoets vier jaar na introductie geëvalueerd zal worden. Wij hopen dat dit een vierjaarlijkse traditie gaat worden.
Lex Borghans en Trudie Schils, Universiteit Maastricht.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven