Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe. Zo vlak na december weten we weer precies hoe het moet: als je je goed gedraagt, krijg je een beloning; en als je je slecht gedraagt een bestraffing. Zo blijven kinderen (en volwassenen) in het gareel en krijg je een rechtvaardige en aangename klas (of samenleving). Helaas zie ik dit patroon maar weinig in de klassen die ik bezoek in mijn functie als stagebegeleider van de pabo Leiden. Ik zie veel meer bestraffingen dan beloningen: kinderen zitten op de gang, in de hoek, bij de directeur op een stoel of met hun gezicht naar de muur. De juf/meester was het zat. Voor leerlingen is het niet altijd duidelijk waarom ze straf hebben.
Als je opvoedingsboeken of onderwijsboeken bekijkt, is er altijd veel meer aandacht voor bestraffen dan belonen. Ook in de beeldvorming over opvoeden heeft straffen de overhand. Op de cover van het boek Supernanny van Jo Frost (2010) staat zijzelf streng met het vingertje geheven. The naughty corner is inmiddels een bekend fenomeen in Nederland. Dat Jo Frost als eerste regel voor opvoeden heeft: ‘belonen en prijzen’ wordt vergeten.
Belonen kan op drie manieren: belonen op prestatie, belonen op gedrag en belonen voor een proces.
Als een kind iets goed heeft gedaan, zoals een goed antwoord gegeven op een vraag, een mooie tekening gemaakt of een letter goed geschreven, dan belonen we die prestatie met woorden als ‘goed zo’, ‘mooi’ en ‘netjes’. Soms vergezeld van een aai over de bol of een high five.
Vaak is de leerling trots op de prestatie en weet precies waarvoor hij of zij de beloning heeft gekregen. Maar soms is het helemaal niet zo duidelijk waarmee de beloning is verdiend. Zo kan de leerling de kennis vanzelfsprekend vinden, zijn eigen tekening niet zo mooi of altijd al mooie letters schrijven. De bonus heeft dan geen betekenis en kan zelfs averechts werken.
Gedrag beloon je ook als een kind zich op de juiste manier gedraagt. Ik zie dit veel meer bij kleuters dan bij oudere kinderen. ‘Jantje zit al helemaal klaar en Sanne is ook al klaar voor de kring.’
De leerkracht geeft aan welk gewenst gedrag hij of zij wil zien en beloont dat vervolgens met prijzen en aandacht. Een duim opsteken of een vriendelijk knikje kan al genoeg zijn. Bij kleuters is dit een hele normale manier van doen, maar in de bovenbouw zie ik het maar weinig. Studenten en leerkrachten geven maar sporadisch aan welk gewenst gedrag ze van een leerling verwachten. Een kleuterjuf zegt al snel: ‘even kijken wie er al netjes klaarzit.’ Hierbij is het woord ‘netjes’ de gedragsindicatie. Een bovenbouwleerkracht zegt wel vaak dat er ‘opgeruimd’ moet worden, maar geeft bijvoorbeeld niet aan dat het stil, rustig of snel moet gebeuren. Zonder gedragsindicatie kan de leerkracht goed gedrag eigenlijk ook niet belonen en ongewenst gedrag niet bestraffen. Dat laatste gebeurt achteraf dan toch vaak door hard klassikaal tot stilte te manen.
Ik heb een pabostudent een groep 8 in de Schilderswijk van Den Haag als “een kleuterklas” zien benaderen en dat ging buitengewoon goed. Uiteraard werden de leerlingen op niveau aangesproken, maar het proces was hetzelfde als bij kleuters: eerst een gedragsindicatie en daarna werd goed gedrag beloond met aandacht.
De derde manier van belonen heeft betrekking op het denkproces of het productieproces dat de leerling heeft gehanteerd. Bij een goed antwoord legt de leerling uit hoe hij/zij tot dit antwoord is gekomen. De leerkracht beloont dan niet het goede antwoord, maar het denkproces achter het antwoord. Sterker nog, als het antwoord fout is, kan het denkproces alsnog een beloning waard zijn. Leerkrachten zijn zich vanuit pedagogische intuïtie, vaak bewust van het belang van het belonen van het denkproces of de inzet van de leerling. Het maakt niet uit dat de muurkrant niet heel netjes is of mooi: als de leerling wel erg zijn best heeft gedaan, wordt dat proces beloond.
Jo Frost geeft aan dat je niet genoeg kan belonen en prijzen, maar bij te veel beloningen worden ze minder waard. Een leerkracht kan beter niet de hele dag complimentjes en beloningen rondstrooien. Kinderen gaan dan beloningen verwachten waardoor de beloning niet authentiek meer is. Beloon dus regelmatig en verspreid, maar niet overdreven.
Het ‘omkopen’ van leerlingen met goederen (stikkers, snoep, thee) heeft op de korte termijn een snel effect, maar inflatie speelt ook hier een rol: steeds meer beloning is nodig om tot gewenst gedrag te komen. Van een juf op een sbo-school leerde ik: beloon groot en bestraf klein. Leg de nadruk op het gewenste gedrag door daar veel aandacht aan te besteden en geef minder (klassikaal) aandacht aan het ongewenste gedrag. Negeer het niet maar maak het niet groter dan het is. Er zitten uiteindelijk altijd meer kinderen in de klas die het gewenste gedrag vertonen dan leerlingen die dat niet doen.
Voor een goede beloning kijk ik naar de drie pedagogische elementen van Stevens: competentie, autonomie en relatie. De beste beloning is de glimlach van de juf en de high five van de meester. Ze zijn waardevol omdat de leerling waarde hecht aan deze mensen op persoonlijk of autoriteitsniveau. Een goede beloning voor een goede prestatie of inspanning versterkt het competente gevoel van de leerling.
Een waarschuwing is op zijn plaats. Soms is er de neiging om een kind te belonen in termen als: wat ben jij een goede tekenaar of jij bent echt een rekenheld. Dit soort opmerkingen helpt een kind niet op den duur. Beter is de nadruk te leggen op de inspanning,: ‘Je hebt echt goed je best gedaan op die tekening’ of ‘Je hebt hard gewerkt aan die sommen’. Deze opmerkingen stimuleren wat ook wel een growth mindset wordt genoemd waardoor de leerling zich op een andere manier competent voelt.
Het kan ook helpen om het kind het roer in handen te geven en zelf te laten bepalen wat de beloning is. Een kwartier even helemaal je eigen ding doen kan een verademing zijn in een volgepakte schooldag. Bovendien is het een goede beloning voor hard werken.
Als de relatie van een leerkracht met de klas goed is, dan is een beloning zoals een glimlach of een enkel vriendelijk woord voldoende. Invallers beginnen op dit gebied op achterstand. Omdat ze nog geen goede relatie hebben kunnen opbouwen, moeten zij op een andere manier belonen. Ook leerkrachten die hun wensen niet helder communiceren met de klas, grijpen vaak een andere manier van belonen aan: het beloningssysteem. Als beloning voor ‘goed gedrag’ kunnen leerlingen bepaalde dingen krijgen zoals sterren, stikkers of ‘houtjes’. Zo’n beloningsysteem heeft een beperkte houdbaarheidsdatum, beter werkt een systeem waarbij vanuit de relatie oprecht beloond wordt.
Ten slotte, groepsbeloningen zijn tricky. Een film kijken aan het einde van de week als de klas zich goed gedragen heeft, werkt alleen als iedereen in de klas die film leuk vindt. Dat is een verloren zaak. Beloningen zijn alleen echt effectief als ze gericht zijn op individueel gedrag.
Driessen, L. (2007). Hoe minder te straffen? Een boek over eisen, straffen en belonen voor ouders, leerkrachten en andere opvoeders. Garant uitgevers n.v. Antwerpen – Apeldoorn.
Frost, J. (2005). Supernanny: how to get the best from your children. Hodder Mobius.
Stevens, L. (2010). Zin in onderwijs (No. 5). Maklu.
Mart Ottenheim is docent Onderzoek en Natuuronderwijs aan de Hogeschool Leiden – Cluster Educatie – pabo.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven