Onderzoek

Goed gedrag belonen: begrijpelijk, maar gevaarlijk

Tekst Jurjen van der Helden & Harold Bekkering
Gepubliceerd op 30-12-2015 Gewijzigd op 29-11-2016
Beeld Human Touch Photography
Leraren past volgens Platform Onderwijs2032 een grotere rol in het opvoeden van leerlingen tot ‘vaardige, waardige en aardige’ jonge burgers. Maar ze kunnen daarbij beter niet belonen en straffen.

Moet je een kind nu wel of niet prijzen bij goed gedrag, of straf geven als hij de grens overschrijdt? Discussies over belonen en bestraffen krijgen al snel een verhit karakter. Niet nodig, want er is genoeg neurowetenschappelijk onderzoek om te weten wat werkt. Te veel belonen kan averechtse effecten hebben, blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek. Onze hersenen zijn zeer gevoelig zijn voor beloningen. Krijgt een kind er te veel, dan kan zijn of haar intrinsieke motivatie (‘Ik wil dit zelf’) – worden omgezet in een extrinsieke (Hoe krijg ik de beloning?’).

Zo werden in één onderzoek van Lepper aantrekkelijke kleurstiften en tekenpapier neergelegd bij een groep kinderen van 6-8 jaar, die enthousiast begonnen te tekenen. Een paar weken later werden ze in een kamertje apart genomen om weer te kleuren. De helft kreeg een certificaat ter beloning, de andere helft niet.

Na een aantal weken werd het experiment herhaald. De kinderen met het tekencertificaat toonden geen interesse meer, terwijl de andere kinderen nog net zo enthousiast begonnen te tekenen. Het geheim zit in het signaal dat uitging van het certificaat: kinderen die dat ontvingen, hadden hun tekeningen gemaakt in ruil voor een beloning. Toen de beloning wegviel, was ook de motivatie weg.

Een beloning kan faalangst opleveren.Faalangst

Het tekenonderzoek kreeg een interessant vervolg. Eddie Brummelman en zijn collega’s deden een serie experimenten waarin ze keken naar de relatie tussen zelfvertrouwen en complimenten. Kinderen werden op drie manieren geprezen: helemaal niet, een beetje (‘Wat een mooie tekening!’) of op een overdreven manier (‘Wat een ongelofelijk mooie tekening!’). Daarna mochten ze kiezen of ze een moeilijke of een makkelijke tekening wilden natekenen.

Bij kinderen met veel zelfvertrouwen blijkt de wijze van prijzen nauwelijks van invloed. Hoewel? Ze kiezen wel eerder een moeilijke tekening na de overdreven aanprijzing dan na de milde, en het minst als ze niet geprezen zijn.

'Kinderen met gebrek aan zelfvertrouwen
krijgen na beloning juist faalangst.'

Kinderen met weinig zelfvertrouwen gaan de moeilijke tekening juist eerder namaken na een mild compliment dan na een overdreven aanprijzing. De aanname dat het goed is om kinderen met een laag zelfvertrouwen flink te prijzen, klopt dus niet. Zij krijgen van beloningen juist eerder faalangst: zij worden bang dat ze de verwachtingen niet kunnen waarmaken.

Straffen

Ook met straffen moeten we oppassen: ze moeten niet afleiden van de inhoudelijke boodschap. Bij een experiment in 1965 werden jonge kinderen één voor één in een ruimte met speelgoed gelaten, waaronder een aanlokkelijke robotpop. De proefleider zei tegen de eerste groep kinderen: ‘Als ik weg ben, mag je met al het speelgoed spelen, behalve met die robotpop. Speel daar niet mee, het is verkeerd om ermee te spelen.’ Tegen een tweede groep zei hij hetzelfde, maar voegde er waarschuwend aan toe: ‘Als je met die pop speelt, word ik heel boos en dan zal ik er helaas iets aan moeten doen.’ Van beide groepen kinderen speelde vrijwel niemand met de robotpop.

Een paar weken later werden de kinderen weer uitgenodigd, door een andere proefleider; in een wachtruimte troffen ze vijf verschillende speelobjecten waaronder weer de robotpop. De kinderen uit de eerste groep speelden nog steeds niet met de robotpop, maar veel kinderen uit de tweede  groep wel. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de eerste groep de robotpop relateerde aan een abstracte, algemene regel, terwijl de tweede groep het verbod koppelde aan het dreigende individu, de proefleider met zijn waarschuwende vingertje. Zodra deze persoon uit beeld was, konden ze zelf kiezen waar mee te spelen. Beloningen en straf hebben dus een beperkte reikwijdte; hun effect is tijdelijk en afhankelijk van de omgeving en de persoon die het betreft. Soms zullen ze gedrag versterken, soms niet.

Vaardig, waardig en aardig

Deze voorbeelden raken een discussie die eigenlijk breder gevoerd zou moeten worden. In Platform Onderwijs2032 wordt ons inziens terecht voor leraren een grotere rol weggelegd: zij moeten leerlingen leren ‘vaardig, waardig en aardig’ te zijn. Maar we moeten voorkomen dat belonen en straffen als educatief middel worden ingezet. Dat kan immers averechts uitpakken: dat gedrag wordt gekoppeld aan een extrinsieke beloning, terwijl we jonge burgers attent willen maken op de intrinsieke gevolgen van hun handelen. Dit gaat niet om simpele trucjes. We moeten extra voorzichtig zijn om gewenst gedrag zoals door elkaar heen praten of spullen opruimen, direct aan een beloning te koppelen. Dan ontstaat immers de kans dat een kind het wél op school doet, maar niet in de kleedkamer op de sportclub.  

Belonen stimuleert het genotscentrum in de hersenenHet genotscentrum
Vanuit de neurowetenschappen is duidelijk welke grote effecten beloningen hebben op de hersenen. Wanneer er iets prettigs gebeurt, wordt een groot deel van onze 80 miljard hersencellen actief. Het centrum van dit netwerk ligt op de vloer van het middengedeelte in ons brein en wordt vaak het genotscentrum genoemd. Dit voorziet het grotere genotsnetwerk in onze hersenen van dopamine.
In 1998 liet Wolfram Schultz zien wat daar gebeurt als specifiek gedrag beloond wordt. Proefpersonen kregen na het indrukken van een knop een beloning, waardoor het genotscentrum een prikkel kreeg. Na een aantal herhalingen van de proef sloeg het genotscentrum al aan bij het indrukken van de knop. En bij de tiende keer zorgde alleen al het krijgen van de instructie voor een genotsprikkel. 
Dit experiment bleek een mijlpaal. Het laat zien dat leren door belonen al snel losgekoppeld wordt van het gedrag. Ontbreekt de beloning, dan dooft het geleerde gedrag snel uit. 

Jurjen van der Helden en Harold Bekkering zijn werkzaam aan het Donders Instituut voor Hersenen, Cognitie en Gedrag, Radboud Universiteit Nijmegen.

Click here to revoke the Cookie consent