Het vakkenpakket bestond uit Frans en andere moderne talen, wiskunde, boekhouden. Je leerde er ook de juiste vaardigheden voor de hogere kringen: muziek, dans, schermen, paardrijden en, voor meisjes, handwerken. Franse scholen waren onder de opkomende burgerij veel populairder dan de gymnasia. Na 1863 verdwenen ze met de introductie van de HBS. Het niveau liep flink uiteen, maar deze chique jongensschool aan de Keizersgracht overtrof elk gymnasium in kwaliteit.
Amsterdam omstreeks 1850. De eigenaar en hoofdonderwijzer, Roodhuyzen, vraagt maar liefst duizend gulden schoolgeld per jaar (meer dan 11.000 euro nu). De concurrentie in de grachtengordel is moordend. Een stukje verderop ligt de school van Scheepmaker, een belangrijk man in de Reveil (waaruit onze christelijke partijen zijn ontstaan), die er niet voor terugdeinst om met roddels over ‘onwettige’ kinderen een concurrent op de fles te krijgen. Bij Roodhuyzen gaat de Zwitserse hulponderwijzer er vandoor met de moeder van twee van zijn leerlingen. Een gevoelig verlies. Zwitsers spreken namelijk voortreffelijk Frans en zijn goed op de hoogte van de gewoonten en zeden in hogere kringen. Allemaal vaardigheden die deftige jongetjes moeten leren. Aanvankelijk heeft Roodhuyzen nog wel ontzag voor zijn clientèle van rijke kooplieden, burgemeesters en ministers. Maar zijn zelfgenoegzaamheid groeit met de jaren. Anders dan zelfvoldane onderwijsmanagers van dit moment houdt hij zich volop met zijn vak en de ‘schone letteren’ bezig. Hij schrijft schoolboeken, gedichten en is actief in het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap. Ook daar draait alles om status. De voorzitter moet hoogleraar zijn of rector van een gymnasium. Degenen die voor de klas staan (denigrerend aangeduid als hulponderwijzers) worden geweerd als lid. Status, geld en vooroordelen spelen een hoofdrol bij de aanname van leerlingen op deze Franse scholen. Ook Roodhuyzen, poserend als ruimdenkend schoolhoofd, ontkomt er niet aan. Zo wil de Amsterdamse officier van justitie Hartogh zijn zoontje aanmelden. Roodhuyzen vreest het ergste. Hartogh is weliswaar een man van aanzien, ‘maar een Jood’ schrijft hij later in zijn memoires. En ‘plaatsing van Joden’ betekent het vertrek van veel andere ouders. Als blijkt dat Hartogh bevriend is met minister Heemskerk, die een kind op zijn school heeft, neemt Roodhuyzen het jongetje toch aan. Omdat Hartogh weet wat ‘aanpassen’ is.
Later wordt Roodhuyzen weer op de proef gesteld. Ditmaal komt de rijke juwelier Cohn langs. ‘Een echte Jood’ volgens Roodhuyzen. Als Cohn het schoolgeld te hoog vindt, haalt Roodhuyzen opgelucht adem. Zijn reputatie als ‘verheven boven allerlei maatschappelijke vooroordelen’ is niet geschonden. Wat is er de afgelopen 150 jaar toch weinig veranderd.
Dit artikel verscheen in de rubriek 'Wandelen met Sjoerd Karsten' in Didactief, september 2016.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven