EI werkt ook bij kleuters

Tekst Paul Kirschner
Gepubliceerd op 05-09-2024
Goed onderwijs en expliciete instructie zijn voor Paul Kirschner synoniemen.

Veel mensen zeggen denken dat goede, expliciete instructie (volgens bijvoorbeeld Barak Rosenshine’s Principles of instruction: Research-based strategies that all teachers should know en Surma’s c.s. Wijze lessen: 12 bouwstenen voor effectieve didactiek) hetzelfde is als een hoorcollege waar de docent vertelt en de kinderen luisteren. Fout! Expliciete instructie is vooral gebaseerd op de volgende tien principes (Rosenshine, 2012): begin je les met het ophalen van wat er eerder geleerd is; presenteer nieuwe leerstof in kleine stappen; stel veel vragen; modelleer voor je leerlingen en gebruik uitgewerkte voorbeelden; begeleid leerlingen bij het oefenen van wat ze geleerd hebben; ga na of iedereen het begrepen heeft; zorg dat leerlingen succes ervaren (dit leidt tot motivatie); biedt extra ondersteuning bij moeilijke taken (scaffolding); laat ze zelfstandig oefenen; en herhaal dagelijks, wekelijks, maandelijks.

Ja, zoiets werkt misschien bij oudere leerlingen of studenten, maar niet voor jonge kinderen, is dan vaak het weerwoord. Alsof hun brein zo anders is dat het heel anders moet. Ja, je moet jouw wijze van aanbieden, aanpassen aan hun leeftijd en stadium van ontwikkeling (en voorkennis). Maar de basisprincipes veranderen niet. Een jong kind heeft geen ander ademhalings- of spijsverteringssysteem, spier- en bottenstelsel dan een ouder kind of een adolescent. Onze cognitieve architectuur is net als die van de andere lichaamssystemen voor allen hetzelfde, dat wil zeggen wij zijn allemaal anders, maar we leren hetzelfde.

Amanda Grenell en collega’s onderzochten wat beter werkt bij hele jonge kinderen: expliciete instructie of ontdekkend leren. In het artikel Preschool children’s science learning: instructional approaches and individual differences beschreven ze de effectiviteit van verschillende instructieaanpakken bij een ingewikkeld concept: het drijven of zinken van objecten in water. Voor het onderzoek verdeelden ze 93 zich typisch ontwikkelende 4-5-jarigen, waarvan 47% meisjes, over een drietal groepen: expliciete instructie, ontdekkend leren of geen instructiecontrole.

Ontdekkend leren (OL) werd geoperationaliseerd als een didactiek waarin ‘de doelinformatie door de leerling moet worden ontdekt binnen de grenzen van de taak en het materiaal’ (Alfieri et al., 2011, p. 2). Expliciete instructie (EI) werd daarentegen geoperationaliseerd als een didactiek waarin leerlingen expliciet de doelinformatie leren. Kinderen in de OL-conditie kregen niet expliciet te horen dat het soort materiaal ertoe doet. In plaats daarvan werden open vragen gesteld om hen te helpen dit zelf te ontdekken (zogenoemd begeleid ontdekken of -spel). Kinderen in de EI-conditie kregen expliciet te horen dat het materiaal ertoe doet. De leraar noemde de materialen en wees erop hoe verschillend de objecten waren. In beide condities mochten de kinderen objecten manipuleren. Het enige verschil was dus of de principes expliciet uitgelegd werden of dat zij die moesten ontdekken.

Om verandering in de kennis van kinderen over zinken en drijven te meten werd een pre-posttest ontwerp gebruikt. Ook werden executieve functie, non-verbaal en verbaal IQ gemeten. In de natoets moesten kinderen aangeven of iets zonk of dreef, wat de definitie van zinken en drijven was en voorspellen of iets zou zinken of drijven. Ze beoordeelden cartoons die misconcepties over zinken en drijven weergaven en moesten met ideeën komen over hoe iets dat zonk drijvend gemaakt kon worden en andersom. Konden ze het geleerde toepassen?

Kinderen in de EI-conditie leerden meer dan die in de andere twee condities, zelfs als er rekening gehouden werd met hun (non)verbale intelligentie, executieve functies, leeftijd en SES. Ten slotte had voorkennis een significant effect op het leren, vooral bij ontdekkend leren. Iedereen werd beter van expliciete instructie, maar alleen leerlingen met veel voorkennis profiteerden van ontdekkend leren. Een klassiek geval van het Mattheuseffect!


Paul A. Kirschner is emeritus hoogleraar Onderwijspsychologie aan de Open Universiteit en gasthoogleraar aan de Thomas More Hogeschool (België). Bekijk de bronnen op didactiefonline.nl of scan de code.

 

Bronnen

Alfieri, L., Brooks, P. J., Aldrich, N. J., & Tenenbaum, H. R. (2011). Does discovery-based instruction enhance learning? Journal of Educational Psychology, 103(1), 1–18.

Grenell, A., Ernst, J. R., & Carlson, S. M. (2024). Preschool children’s science learning: Instructional approaches and individual differences. Early Education and Development, 1–29.

Rosenshine, B. (2012). Principles of instruction: Research-based strategies that all teachers should know. American Educator, 36(1), 12.

Surma, et al. (2019). Wijze lessen, 12 bouwstenen voor effectieve didactiek. Ten Brink Uitgevers

Verder lezen

1 Strijd over directe instructie

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent