Na jaren van afwezigheid in het publieke debat staat kansengelijkheid in het Nederlandse onderwijs tegenwoordig weer volop in de aandacht. Er wordt nogal eens gedaan alsof dat is omdat ‘ineens’ was gebleken dat die kansen helemaal niet zo gelijk waren verdeeld als we altijd dachten of hoopten. Toen de onderwijsinspectie enkele jaren geleden aandacht vroeg voor het ongelijke verloop van schoolloopbanen van leerlingen met een gelijk prestatieniveau maar een ongelijke sociaal-economische achtergrond, werd er geschokt gereageerd. Politici waren er als de kippen bij om elkaar de schuld in de schoenen te schuiven, alsof de ongelijkheid binnen één kabinetsperiode plotseling was opgekomen.
De informatie was echter niet nieuw, en de samenhang tussen sociale achtergrond en behaald opleidingsniveau was nooit weggeweest. Juist daarom viel de teleurstelling op waarmee op de cijfers werd gereageerd. Kennelijk had toch nog niet iederéén in Nederland een gelijke kans, moest er worden geconcludeerd. In werkelijkheid zijn de kansen nooit gelijk geweest en dat zullen ze vermoedelijk ook nooit worden. Onderwijs mag dan worden gezien als de grote gelijkmaker, onderwijs fungeert in onze samenleving evenzeer – en steeds meer – als de grote óngelijkmaker.
Met de Mammoetwet werd het onderwijs toegankelijker voor alle lagen van de bevolking. Kinderen uit minder geschoolde milieus kregen ontwikkelkansen die ze daarvoor nooit gekregen hadden. Het gevolg was een flinke groei in het aantal en aandeel hoger opgeleiden. In onze ‘meritocratische’ samenleving werd opleidingsniveau een bepalende factor voor de verdeling van maatschappelijke posities (werk, status, macht en inkomen).
Door de groei van het aantal hoger opgeleiden hebben mensen echter steeds meer of hoger onderwijs nodig om zich te kunnen onderscheiden in die meritocratie. Er ontstaat competitie om toegang tot de hoogst aangeschreven onderwijsroutes. De groeiende populariteit van categorale gymnasia en selectieve programma’s in het hoger onderwijs zijn voorbeelden van deze dynamiek, net als de groeiende inzet van bijlessen om toegang te krijgen tot deze opleidingen.
Hoe hoger opgeleid de bevolking, hoe meer deze competitie wordt gedreven door hoger opgeleide gezinnen die streven naar statusbehoud. Als leerlingen uit minder geprivilegieerde gezinnen betere kansen krijgen, zullen meer geprivilegieerde gezinnen zich door middel van onderwijs juist nader proberen te onderscheiden. De inzet van onderwijs als grote gelijkmaker wordt beantwoord met de inzet van onderwijs als grote ongelijkmaker. Kansengelijkheid is een slang die zichzelf in de staart bijt.
Louise Elffers is universitair docent Onderwijswetenschappen (UvA), lector Kansrijke schoolloopbanen in een diverse stad (HvA) en auteur van De bijlesgeneratie. Lees hier al haar columns.
Dit artikel verscheen in Didactief, april 2020.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven