Maar begin jaren negentig was de organisatie in een identiteitscrisis terechtgekomen. De intermediaire positie tussen de beleidswereld, de onderzoeksinstituten en het onderwijsveld leverde niet meer te hanteren spanningen op en toen aan de borreltafels benamingen als het Instituut voor Heteluchtverplaatsing de ronde gingen doen, werd duidelijk dat het einde onontkoombaar was. Zo sneuvelde uiteindelijk een der echte klassieke verzorgingsinstellingen. Het onderwijsonderzoek ging natuurlijk wel verder. De erfenis van SVO werd verdeeld over NWO, de landelijke pedagogische centra en het departement. Uit de af en toe uitgevoerde evaluaties, waarbij een adviesbureau mag opschrijven hoe tevreden de erfgenamen zijn over hun rentmeesterschap, is niet af te leiden of de reorganisatie van het onderwijsonderzoek een succes is of niet.
Speciaal voor deze column voerde ik daarom een klein onderzoek uit onder tien onderzoekers van naam en faam, allen ervaren deelnemers aan het onderzoekscircus in 1994 en ook nu nog alive and kicking.
De resultaten leveren een gemengd beeld op. De programmering van het onderzoek is volgens een meerderheid van de respondenten verbeterd. Over de kwaliteit van de uitvoering van het onderzoek is men minder te spreken. Het oordeel neigt naar gelijk gebleven tot achteruit gegaan. Ook de doorstroming van het onderzoek naar de onderwijspraktijk wordt niet positief gewaardeerd. Enkele respondenten laten aantekenen dat ze zich over dit aspect van het onderzoek erg veel zorgen maken. De bureaucratie rond het onderzoek is eveneens erger geworden, vindt een kleine meerderheid. Het totaaloordeel over de reorganisatie van het onderwijsonderzoek is licht negatief. Slechts één onderzoeker vindt dat het beter is geworden na de reorganisatie, vier zien een verslechtering, de overigen noemen geen verschil. In positieve zin zou je kunnen constateren dat de opheffing van SVO niet tot een drastische verslechtering van het onderwijsonderzoek heeft geleid. Het wegschieten van een instituut met allerlei coördinerende en initiërende functies had net zo goed desastreuze gevolgen kunnen hebben. Maar in negatieve zin moet ook worden vastgesteld dat de ingrijpende reorganisatie, behalve op het punt van de programmering, geen verbeteringen heeft opgeleverd. En het overall beeld is er toch een van – lichte – verslechtering.
Echt zorgelijk vind ik dat de onderzoekers zelf de doorstroming van de onderzoeksresultaten naar de onderwijspraktijk en ook de relevantie van het onderzoek voor de praktijk, als problematisch beschouwen. Meestal zijn het de scholen en onderwijsorganisaties die hierover klagen, maar die zijn nu niet eens aan het woord geweest. Misschien moet rond 2004 toch weer eens over een hersteloperatie in het onderzoeksbestel worden nagedacht.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven