De aanbestedingen van het ministerie bevatten naast tal van formele eisen hele reeksen gedetailleerd uitgeschreven vragen. En wie die niet naar de letter herhaalt in zijn voorstel en tot in de kleinste puntjes aangeeft hoe zijn werkwijze zal zijn, verspeelt zijn kansen. Het resultaat bestaat uit zeer uitvoerige documenten van de kant van het ministerie en nog uitvoeriger geschriften van de onderzoeksinstellingen. Het indienen van een onderzoeksvoorstel bij het ministerie lijkt daarmee een beetje op een audiëntie bij een Oosterse vorst. Wie de diepste kniebuigingen maakt, zich het meest nederig presenteert en exact de zinnen uitspreekt die de vorst wil horen, die maakt de meeste kans op een beloning. Of hier de beste onderzoeksvoorstellen altijd winnen, is een open vraag. Te hopen is dat de kwaliteit van de beoordeling beter is dan die van het stellen van de vragen. Een positief punt is dat geen van de onderzoekverkopers een betere positie heeft dan de anderen, voor zover is na te gaan althans.
NRO werkt langs duidelijk andere lijnen. De vraagstellingen zijn veel meer open en ingebed in een goed achtergrondverhaal. Soms zou zelfs een graadje meer sturing wenselijk zijn. De bij NRO ingediende vraagstellingen worden beoordeeld door pre-adviseurs, op wier oordeel de onderzoekers een weerwoord mogen geven.
Vervolgens bespreekt de beoordelingscommissie de stukken en stelt een advies op voor de programmaraad van NRO. Hier ligt dus niet zoals bij het ministerie het zwaartepunt bij de vraagformulering, maar bij de beoordelingsprocedure. Of in dit systeem iedereen een gelijke kans heeft, is wel de vraag. Allereerst mogen kennelijk ook experts die hebben meegewerkt aan het onderzoeksprogramma of de 'call voor proposals' een concurrerend voorstel indienen. Dat biedt natuurlijk een mooie uitgangspositie qua voorkennis en qua voorsprong in de tijd. Dan is er het risico dat de beoordelaars voorkeur hebben voor bepaalde soorten onderzoek of bepaalde onderzoekers. In een klein land als het onze waar iedereen iedereen kent, is dat een reëel gevaar. Mijn inschatting is dat de kans op honorering van een voorstel kleiner wordt naarmate de indiener op grotere afstand van de universitaire wereld opereert. Aan het eind van het jaar kunnen we cijfermatig nagaan of dat een juiste inschatting is.
Mijn voorlopige indruk is dat de aanbesteding van onderzoek door NRO aanzienlijk hogere kwaliteit heeft dan veel aanbestedingen van het ministerie, maar dat het ministerie wel meer gelijke kansen biedt aan alle onderzoekers. Een combi van beide procedures zou nog niet zo gek zijn.
Lees de reactie op deze column van Jelle Kaldewaij.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven