Deze columns geven u een beeld van de opzet, uitvoering en resultaten van praktijkgericht onderzoek. We houden u maandelijks op de hoogte van de ontwikkelingen, de beslissingen, de mooie en lastige momenten en natuurlijk de inzichten die we opdoen! Alle columns achter elkaar geven een mooi beeld van hoe praktijkgericht onderzoek vorm kan krijgen en welke hoogte- en dieptepunten daar bij horen.
Nr. 5: Een lesbevoegdheid voor onderzoekers?
Tandartsen en piloten moeten jaarlijks een flink aantal 'praktijkuren' draaien om hun bevoegdheid te mogen behouden. En dat is logisch: je wilt immers onbezorgd naar je vakantiebestemming kunnen vliegen zonder je af te vragen wanneer de gezagvoerder voor het laatst een Boeing 737 veilig aan de grond heeft gezet – om nog maar te zwijgen over de vreselijke gedachten die je kunt krijgen wanneer je achteroverligt in een tandartsstoel.
Als we het vanzelfsprekend vinden dat professionals hun vaardigheden bijhouden, waarom worden er dan geen eisen gesteld aan onderwijsonderzoekers? Waarschijnlijk omdat de gevolgen van verkeerd handelen minder schadelijk zijn: een vliegtuigcrash of een geruïneerd gebit is wel wat anders dan een onderzoek waarvan de dataverzameling in de soep loopt. Desondanks kun je je afvragen hoe betekenisvol een onderzoek is als de bedenker of uitvoerder ervan 10 jaar geleden voor het laatst een school binnenwandelde. Of zelfs nog nooit een les heeft bijgewoond.
In ons praktijkgerichte onderzoeksproject, gefinancierd door het NRO, maken vier onderzoekers ruim voldoende 'vlieguren'. In onze vorige blog heeft u kunnen lezen over onze ervaringen met het begeleiden van de mentoren van basisschool Het Talent; in deze blog richten we ons op de kinderen van deze school. Zij hebben de afgelopen weken een aantal opdrachten gemaakt waarmee wij hun 21e eeuwse vaardigheden willen meten. Al deze opdrachten zijn ontwikkeld in samenspraak met de mentoren en van tevoren getest in kleine groepjes zodat we goed konden zien wat de kinderen doen en hoe de opdrachten kunnen worden verbeterd. De instrumenten lijken dus dik in orde, nu alleen de afname nog; hoe moeilijk kan het zijn zou je denken...
Flexibel zijn
Bij de meeste opdrachten werken we volgens een strak tijdschema zodat we de gegevens in elke unit op één dag kunnen verzamelen. Althans, in theorie, want zodra je 's ochtends de school binnenstapt wéét je dat de dingen anders zullen lopen dan je had gepland. Bijvoorbeeld omdat de gymles is verplaatst naar 9.15 uur, een 'meneer van het conservatorium' iets komt vertellen over muziek, de kinderen zich enorm verheugen op een dansworkshop of de hele school film gaat kijken in de aula. Gecombineerd met een griepgolf zorgt dit voor veel last minute aanpassingen. Gelukkig hebben we wel enige speling, dus als de kinderen een beetje doorwerken redden we het nét.
De opdrachten duren ongeveer een half uur en worden in groepjes van 5 tot 8 kinderen gemaakt. We willen 'passend meten', dus de kinderen op een zo natuurlijk mogelijke manier laten werken aan hun opdracht. Maar ja, tijdens de les zijn ze gewend elkaar te helpen, zeker als ze achter de computer zitten. Dus wat doe je: als een politieagent optreden of oogluikend toestaan dat ze zo af en toe een blik op elkaars scherm werpen? En als je dicht bij de lespraktijk wilt blijven, moet je ook toestaan dat kinderen even gaan plassen (daar gaat je tijdschema...), om 10 uur wegrennen omdat dat het 'fruitmomentje' is, of veel aandacht hebben voor de traktatie van een kind dat jarig is. En je moet voor lief nemen dat de onderbouw rond 11 uur even gaat dansen op keiharde beats van een YouTube-filmpje –lang leve dat Groningse proefschrift over het effect van bewegen op leerprestaties –, of de hele kleutergroep zo nieuwsgierig is naar wat er allemaal gebeurt dat ze even mogen komen kijken...en al jouw leerlingen worden overstelpt door 4- en 5-jarige wijsneusjes.
Onderzoek blijft mensenwerk
Maar zelfs zonder al die afleidingen, waar de kinderen overigens meer aan zijn gewend dan wij zelf, blijft onderzoek in de klas mensenwerk waarbij je constant moet schipperen tussen je rol als begeleider en onderzoeker. Dat leverde in ons geval een paar interessante dilemma's op. Bijvoorbeeld bij Rolf, wiens mentor mij toefluisterde 'dit is Rolf en hij heeft een beetje extra structuur nodig'. Je begrijpt dan meteen dat je Rolf in alle rust de opdracht nog een keer moet uitleggen, maar die extra uitleg krijgen de andere kinderen niet. En terwijl je Rolf uitleg geeft, kun je de rest niet in gaten houden. Dus wat doe je? Of in het geval van Evert, die constant roept dat-hij-dit-écht-niet-kan! Je voelt dat hij de andere kinderen dreigt mee te trekken, maar wanneer grijp je in? En hoe doe je dat?
Nog een voorbeeld. Marco is aan de beurt in de volgende ronde. Hij heeft al een paar keer belangstellend staan kijken naar wat zijn voorgangers zitten te doen, maar helaas valt zijn beurt samen met de techniekles. Joris, zijn mentor, is duidelijk: de kinderen weten dat ze vandaag de opdracht moeten doen, dus haal hem maar weg bij techniek. Ik vind Marco na lang zoeken in het magazijn van het technieklokaal waar hij zich heeft verstopt. Op weg naar de computers vertelt hij me stampvoetend en met tranen in zijn ogen dat hij door die stomme opdracht zijn favoriete techniekles mist. Laat ik Marco gewoon de opdracht maken? En hoe zorg ik ervoor dat hij kalmeert en zijn eerdere belangstelling hervindt?
Een 'BKO' voor onderzoekers?
Met dit soort gebeurtenissen hebben leerkrachten dagelijks te maken. Zij lijken prima in staat om zulke situaties op een natuurlijke en kindvriendelijke manier op te lossen en verdienen daarvoor alle respect: lesgeven is een vak. Als onderzoeker mag je zo af en toe meedraaien in hun hectische wereld om betekenisvolle gegevens voor je onderzoek te verzamelen. In hoeverre je hierin slaagt, hangt naast een goede voorbereiding ook, of vooral, af van je pedagogisch-didactische vaardigheden. Met de voorbeelden uit deze blog heb ik geprobeerd te laten zien dat onderzoek in de school niet altijd via strakke, van tevoren bedachte protocollen kan verlopen. Je zult van tijd tot tijd moeten improviseren en daarbij moeten vertrouwen op je eigen inzichten.
Als de kwaliteit van onderzoeksgegevens inderdaad afhangt van de praktijkervaring van de onderzoeker (en hier zou je een interessant proefschrift over kunnen schrijven), dan lijkt het logisch dat onderwijsonderzoekers hun praktische vaardigheden bijhouden, net zoals piloten en tandartsen dat moeten doen. Universitaire bestuurders zien nu misschien hun kans schoon om een Basis Kwalificatie Onderwijsonderzoek (BKO) in te voeren, maar daar ben ik zeker geen voorstander van: er zijn al teveel van hogerhand opgelegde verplichtingen met een twijfelachtige meerwaarde waar universitair personeel aan moet voldoen. Onze ervaringen tijdens de afgelopen zes weken maken echter wel duidelijk dat je als onderzoeker binnen een school op een goede manier met kinderen moet kunnen omgaan. En dan lijkt het mij niet meer dan logisch dat je die vaardigheden een beetje bijhoudt. Een stukje eigen verantwoordelijkheid dus, en daar heb je geen BKO-papiertje voor nodig!
Tekst Ard Lazonder (adjunct hoogleraar aan de Universiteit Twente), met dank aan Hannie Gijlers en Noortje Janssen (Universiteit Twente) voor enkele voorbeelden.
Om privacy redenen zijn de namen van de kinderen fictief.
1 TALENTontwikkeling
2 TALENTontwikkeling 2
3 TALENTontwikkeling 3
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven