Hester IJsseling - Op bezoek in groep drie. De juf laat de kinderen lezen van het digibord. De woorden verschijnen kort op het scherm en verdwijnen dan weer. De kinderen lezen in koor: maan roos vis vuur… Na de oefening roept een meisje door de klas: ‘Mijn níchtje heet Roos!’ Ze wil graag over Roos vertellen, maar de juf besluit: er is geen tijd. Het volgende programmapunt wacht.
In mijn herinnering zie ik de gekleurde wandplaten en de woorden die boven het krijtbord hingen, toen ik zelf leerde lezen en schrijven in de eerste klas. Telkens kwam er een plaatje bij met een nieuw woord, een nieuwe letter. Op een dag was er een plaatje van een olifant, en die olifant heette Sam. Dat stond eronder, op een witte strook met zwarte letters.
In het weekend kwam mijn oom Sam bij ons thuis. Vol trots vertelde ik dat ik zijn naam kon schrijven. Geïnteresseerd keek hij toe hoe ik de letters schreef - of bijna tekende, nog. Toen ik klaar was en triomfantelijk de ogen opsloeg naar mijn oom, zag ik een twinkeling in zijn ogen. Met vriendelijke bewondering keek hij me aan.
Het was maar toeval, dat ik een oom had die Sam heette. Het was maar toeval, dat er in die leesmethode een kaartje zat met die naam. Maar misschien was het nog meer door dat toeval dan door de wetenschappelijk uitgedokterde leesmethode, dat ik gegrepen werd door het wonder van het schrift.
Op de opleiding leren toekomstige leraren van alles over groepsdynamica, de werking van het brein en effectieve instructie. Al die kennis is gebaseerd op onderwijskundig onderzoek naar wat werkt en hoe een en ander functioneert. Zulk onderzoek is buitengewoon nuttig en draagt onder andere bij aan het weldoordachte ontwerp van goede leesmethodes. Maar daarnaast hebben we nog een andere les te leren, niet uit de bronnen die we bewust kiezen, maar uit wat ons per toeval overkomt. Daaruit kunnen we leren dat veel aan onze controle ontsnapt. Wat dat betekent, behoort tot een ander onderzoeksdomein, het domein van de geesteswetenschappen.
Hans-Georg Gadamer schrijft: ‘Wat de mens door lijden moet leren is niet dit of dat, maar het inzicht dat mens-zijn z’n grenzen heeft, het inzicht dat hij de grens die hem scheidt van het goddelijke niet kan overschrijden. Iemand met ervaring kent namelijk de grens die aan elk vooruitzien gesteld is en de onzekerheid waarmee alle plannen gepaard gaan.’
Lijden lijkt misschien een vreemd woord in deze context. Cornelis Verhoeven licht het toe: ‘Lijden is alles wat de mens overkomt zonder zijn toedoen. Zelfs de genade en de gunst die de mens worden geschonken, zijn in deze zin een lijden; en mensen die vanuit hun eigengerechtigheid een en al activiteit zijn, zullen dit passieve karakter moeilijk kunnen aanvaarden. Zij lijden inderdaad onder een gunst.’
Een onverwachte gebeurtenis stoot een leraar vanuit de geslotenheid van haar plannen in de openheid. Het plotselinge: ‘Mijn níchtje heet Roos!’ vindt een weg naar buiten en schiet een bres in het programma. De uitroep van het kind dwingt de juf zich in de uiteengevallen orde opnieuw te verzamelen. Hoe nu verder? Haar bereidheid open te staan voor die onderbreking en haar vermogen daarop af te stemmen, geven uitdrukking aan haar pedagogische professionaliteit.
Moeten we dan stoppen met interventie-effect-studies? Moeten we ophouden met wetenschappelijk onderbouwde methodes, roosters, directe instructie? Integendeel, laten we blijven proberen orde te scheppen in de overweldigende toestand die de onderwijswerkelijkheid is. Maar laten we tegelijkertijd ontvankelijk blijven, telkens weer, voor wat onvermijdelijk die orde doorbreekt. Juist in de barsten zit de vormende kracht van onderwijs.
Hester IJsseling is verbonden aan de pabo van de Thomas More Hogeschool te Rotterdam als lector 'Professionaliseren met hart en ziel, samen leren en samenleven in een wereldstad'.
1 Bezield en bezielend onderwijs, pedagogiek van onderbreking en verbinding
2 Ruimte nemen is bewust kiezen
3 Biesta en Kirschner
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven