La carrière ouverte aux talents

Tekst Jan Drentje
Gepubliceerd op 01-12-2021
Jan Drentje wijst er op dat kansenongelijkheid eigenlijk niet toeneemt. Het is een frame dat voorbijgaat aan de werkelijkheid in het mbo, dat een belangrijke rol speelt in de doorstroom van leerlingen naar hogere niveaus.

Deze beroemde uitspraak van Napoleon (vrij vertaald: niet afkomst, maar talent telt) typeerde niet alleen zijn eigen loopbaan – afkomstig van verarmde Corsicaanse adel bracht hij het in de dynamiek van de Franse Revolutie tot keizer – maar drukte ook de ambitie uit van een nieuw tijdperk: niet afkomst moest iemands maatschappelijke positie  bepalen, maar zijn talenten.

Toename van sociale mobiliteit kenmerkt hoog ontwikkelde samenlevingen en wordt vaak ‘bewezen’ in verschillende emancipatiegolven. Stand, ras, geloof, sekse: niets mag de ontplooiing van het individu in de weg staan. Om dat mogelijk te maken wordt onderwijs steeds belangrijker.

In de Franse tijd werden voor het eerst schoolopzieners aangesteld – inspecteurs die er bijvoorbeeld op toe moesten zien dat nieuwe leermethodes voor lezen en rekenen daadwerkelijk werden gebruikt. Met de oprichting van de HBS in 1863 werd ook hoger onderwijs voor de middenklasse toegankelijk. Een proces van democratisering van het onderwijs dat tot op de dag van vandaag doorgaat. Toch beweren velen dat dit proces de afgelopen jaren in zijn tegendeel is omgeslagen. Onderwijs zou de verschillen in sociale afkomst die tussen leerlingen bestaan eerder vergroten dan verkleinen. De toegenomen kansenongelijkheid zou er toe leiden dat je in Nederland niet langer van ‘een dubbeltje een kwartje’ kunt worden, laat staan een gulden (euro).

Dit frame is uitgewerkt in het rapport Later selecteren, beter differentiëren van de Onderwijsraad (2021). Rond de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs speelt het opleidingsniveau van ouders inderdaad een (te) grote rol. Een kind van ouders met een niet-westerse achtergrond of een laag opleidingsniveau loopt een grotere kans op plaatsing in het vmbo. En kan vervolgens moeilijker opstromen naar een hoger niveau omdat ook daarbij de rol van ouders belangrijk is. In het systeem van op- en afstroom bestendigt het Nederlandse schoolsysteem steeds meer de verschillen. Om dat tegen te gaan adviseert de Onderwijsraad een voorbeeld te nemen aan onderwijssystemen in landen waar leerlingen pas rond hun zestiende levensjaar van elkaar gescheiden zijn.

 

Nederland steeds hoger opgeleid

Zonder het probleem van kansenongelijkheid bij de overgang po/vo en vervolgens in de schoolloopbanen in het vo te willen ontkennen of bagatelliseren: het frame van een landelijk sterk toegenomen kansenongelijkheid in het onderwijs is aantoonbaar onjuist. Als we naar het hele stelsel kijken, dus inclusief de rol die het mbo speelt in de doorstroom van leerlingen naar hogere niveaus, dan blijkt dat het percentage hoger opgeleiden nog steeds toeneemt. Het aandeel laagopgeleiden neemt jaarlijks af, zodanig zelfs dat in regio’s het voortbestaan van scholen voor vmbo basis/kader op de tocht staat. Vergelijkingen met andere landen zijn altijd lastig, omdat stelsels verschillen. Nederland kent bijvoorbeeld relatief veel langdurig hoger onderwijs waar in andere landen meer kortlopende trajecten gevolgd kunnen worden. Maar internationaal vergeleken doen 30- tot 35-jarigen het in Nederland uitzonderlijk goed, beter dan in Denemarken bijvoorbeeld, een land met late selectie dat nu als voorbeeld wordt voorgehouden. In de Staat van het Onderwijs 2020 wordt bovendien geconstateerd dat het opleidingsniveau van leerlingen met een niet-westerse achtergrond toeneemt. Natuurlijk, er zijn achterstanden, maar die worden kleiner.

Kortom: sociale afkomst is maar beperkt een belemmering om door te stromen naar hogere onderwijsvormen. Er is helemaal geen sprake van een echte ‘kansencrisis’.

Hoe kan het onjuiste frame van toegenomen kansenongelijkheid dan toch zoveel aandacht krijgen? Lopen we niet het risico het onderwijs een medicijn voor te schrijven voor de verkeerde ziekte?

 

Overgang po-vo

De serie Klassen is veelbekeken en veelgeroemd. De boodschap was duidelijk: bij het schooladvies speelt de sociale, of migratieachtergrond van kinderen een te grote rol. Exemplarisch was het eindgesprek van een lerares met een meisje afkomstig uit een migrantengezin. Het wordt toch havo, vwo zit er wel in, maar het komt er nog niet uit – dat was de strekking van het advies. Het meisje hoorde het vriendelijk aan en legde zich er – evenals de ouders - bij neer.

Wat in de commentaren helaas niet naar voren komt, is dat dit advies vakmatig slecht is. Als de leraar denkt dat vwo er wel in zit, maar de leerling op toetsen overwegend op havo-niveau scoort, dan hoort zij gewoon een gemengd havo-vwo advies te geven. Enkelvoudige niveaubepaling is een cijfermatige illusie. Meerjarige scores laten fluctuaties zien. Gemengde adviezen zouden daarom standaard moeten zijn. En: bij gemengde adviezen horen gemengde brugklassen. Helaas zijn gemengde adviezen het afgelopen decennium in onbruik geraakt en ook gemengde brugklassen komen minder voor. Hoe kan dat?

Dat heeft mede te maken met het toetsingskader van de inspectie voor het voortgezet onderwijs. Nog steeds wordt gemeten of een school erin slaagt om een leerling onderwijs te laten volgen conform het advies van de basisschool. Meten is weten, maar het heeft ook tot gevolg dat scholen  zo gaan handelen dat de inspectie niets te klagen kan hebben, ze proberen ‘problemen’ voor te zijn. Op een bepaald moment was het zelfs zo dat de school een minnetje kreeg van de inspecteur, als een leerling met een havo-vwo advies uiteindelijk havo ging doen. Dat is gelukkig in het nieuwe inspectiekader veranderd in een neutrale score. Plaatsing op het hogere niveau levert nu zelfs een plus op. Maar bij besturen zit de angst er nog steeds stevig in. Dit soort toezicht stimuleerde scholen om leerlingen onderwijs te laten volgen op het laagst haalbare niveau en bij het basisonderwijs aan te dringen op voorzichtige, enkelvoudige adviezen om een min te voorkomen. Navraag naar aanleiding van de serie Klassen leert mij dat een flink aantal vo-scholen in Amsterdam nog steeds enkelvoudige adviezen vraagt van het basisonderwijs. Ook al is het  toetsingskader van de inspectie op dit punt inmiddels aangepast,  scholen zijn zich in toenemende mate (deels na jarenlang aandringen van hun bestuur) risicomijdend gaan gedragen.  

De Cito-eindtoets zou een belangrijke corrigerende rol kunnen spelen. Maar die toets wordt tegenwoordig afgenomen na het schooladvies en is dus niet meer leidend. Leerlingen zijn als gevolg hiervan sterk afhankelijk van het oordeel van de leerkracht. Uit onderzoek naar lerarengedrag blijkt dat juist bij leraren een culturele bias een grotere rol is gaan spelen, vooral bij het beoordelen van leerlingen met een niet-westerse achtergrond. Zelfs als de Cito-score hoger uitvalt dan verwacht, wordt het advies in veel gevallen NIET naar boven bijgesteld. Ook in het corona jaar, na een oproep van de minister om bij advisering soepel te zijn, werden veel adviezen ondanks een hogere Cito-score niet bijgesteld.

Kansenongelijkheid doet zich dus verscherpt voor bij de overgang po-vo. Dat is eenvoudig op te lossen door gemengde adviezen en dito brugklassen als uitgangspunt te nemen. Ook een verplichting om adviezen bij te stellen als de Cito-score hoger uitvalt, kan wettelijk worden vastgelegd.

Waarom zijn veel vo-scholen eigenlijk gestopt met gemengde brugklassen?

 

Het spook van afstroom

Ouders willen het beste voor hun kind. Hoogopgeleide ouders zijn bereid daar veel geld voor te betalen. In de vorm van bijlessen en trainingen. Het schaduwonderwijs bloeit als nooit te voren. Ook hebben deze ouders vaak liever niet dat hun kind naar een brugklas gaat met leerlingen van verschillende niveaus. Daar bestaat namelijk het risico dat zoon- of dochterlief de weg van de minste weerstand kiest. Uit inspectieonderzoek blijkt dat op categorale scholen minder vaak afstroom plaatsvindt dan op scholen met meer afdelingen. Op een categorale school betekent afstroom dat de leerling van school af moet. Dat werkt als een schrikbeeld en prikkelt tot extra inspanning. Dankzij ambitieuze ouders heeft het basisschooladvies dus nog meer lading gekregen. Die ouders weten ook: het niveau waarop een leerling wordt voorgesorteerd, bepaalt in hoge mate de verdere schoolloopbaan. Zeker omdat opstromen naar een hoger niveau moeilijker is geworden.

 

De kans op stapelen

De mogelijkheid van het stapelen van diploma’s was een van de bedoelingen van de Mammoetwet (1968). Maar in de afgelopen twintig jaar hebben veel scholen de mogelijkheden om te stapelen beperkt door cijfermatige eisen te stellen. Doorstromen van vmbo naar havo was bijvoorbeeld tot voor kort alleen mogelijk als de leerling gemiddeld een 6.8 scoorde. Toch blijkt uit verschillende onderzoeken dat cijfers een slechte voorspeller zijn van schoolsucces. Veel hangt af van motivatie, inzet, werkhouding en de persoonlijke omstandigheden van een leerling. Uiteindelijk is daarom op aandringen van de Tweede Kamer het zogenoemde doorstroomrecht wettelijk vastgelegd. De VO Raad heeft in reactie hierop steeds gewezen op de noodzaak in dat geval het toezichtkader van inspectie aan te passen. Immers: een opstromer die het in havo 4 toch niet redt, leidde tot een min voor de school. Inmiddels wordt doorstroming in het toezichtkader inderdaad met een plus gewaardeerd en worden risico’s van stapelaars gecorrigeerd in de leeropbrengsten. Tot voor kort stimuleerde  het inspectiekader risicoselectie door scholen, wat een negatief effect had op kansengelijkheid. Inmiddels is het toezichtskader zodanig aangepast dat stapelen zelfs gestimuleerd zou kunnen worden. Maar: risicoselectie wordt ook verstrekt door de toegenomen druk op examenresultaten. examenresultaten.

 

Iedereen geslaagd!

Toen ik in 1980 eindexamen deed, werd er pas in het laatste jaar over de centrale examens gesproken. Ik herinner me nog goed dat de leraar geschiedenis met twee boekjes aankwam die we voor het centrale examen moesten leren. Hij zei die verder niet te behandelen, omdat de stof in eerdere jaren al aan de orde was geweest en vwo toch ook betekende dat je zelf wat moest doen. Het kan verkeren… Inmiddels beginnen veel scholen al vanaf 4 vwo met toetsen die meetellen voor het (school-)examen – afgenomen in toetsweken die lijken op de weken voor het centrale examen – met alle stress van dien. Ook onderwijsinhoudelijk is de focus steeds meer op de eindexamens komen te liggen. De centrale examens zijn belangrijker geworden door aanscherpingen van de zak-,/slaagregeling. Examenresultaten zijn bovendien onderdeel geworden van schoolmarketing. Ranglijstjes in kranten hebben invloed op de schoolkeuze van ouders. Concurrentie tussen scholen is toegenomen nu denominatie bij de keuze minder belangrijk is geworden.  

Een slagingspercentage van 95 % of hoger is alleen haalbaar voor de school die bij verschillende overgangen scherp selecteert. Bij de overgang van de brugklas, van onder- naar bovenbouw en bij de overgang naar de examenklas. Met een paar tienden tekort kun je een leerling het voordeel van de twijfel geven, het risico nemen dat-ie een keer zakt, je kunt kiezen voor zittenblijven of afstroom naar een lager niveau. Uit onderzoek blijkt dat in dit selectieproces het opleidingsniveau van ouders een grote rol is gaan spelen. Zij zijn beter in staat de onderhandelingen met de school te voeren en kopen desgewenst bijlessen/ huiswerkbegeleiding in.

Heeft de overheid dit nu allemaal zo gewild? Nee waarschijnlijk. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de invoering van passend onderwijs, bedoeld om de leerling meer kansen te geven. Maar het aanscherpen van de exameneisen en tegelijkertijd invoeren van passend onderwijs staan met elkaar op gespannen voet – en stimuleert de facto selectie en afstroom. In haar onderzoek naar twintig jaar overheidsbeleid en de effecten daarvan heeft Ria Bronnenman aangetoond dat beleidsuitgangspunten nogal eens conflicteren (Overheid en onderwijsbestel. Beleidsvorming rond het Nederlandse onderwijsstelsel 1990-2010 (Den Haag 2011). Als de overheid sterk de nadruk legt op prestaties heeft dit gevolgen voor bijvoorbeeld toegankelijkheid/kansen.

Kortom: het vo is de afgelopen tien jaar sterker gaan selecteren, waarbij leerlingen met hoogopgeleide ouders (en voldoende financiële middelen) beter af zijn. Dat is mede een gevolg van overheidsbeleid, het inspectiekader, de angst van bestuurders en van de calculerende burger/ouder. Het is ook een symptoom van een bedrijfsmatige benadering van publieke voorzieningen. We zien dat immers niet alleen bij het management van scholen, maar bijvoorbeeld ook in de jeugdzorg en in de ziekenhuizen.

Inmiddels is er een wettelijk doorstroomrecht voor leerlingen van vmbo naar havo en van havo naar vwo. Scholen mogen geen eisen meer stellen aan de gemiddelde cijfers. Het lijkt erop dat hierdoor de doorstroming alweer toeneemt. Tegelijkertijd wil het ministerie in plaats van vmbo gl en tl een nieuwe leerweg invoeren met een verplicht praktijkvak – ten koste van een algemeen vormend vak wat doorstroming naar dat hogere niveau belemmert. Opnieuw een voorbeeld van tegenstrijdig overheidsbeleid in de lijn van het onderzoek van Bronnenman.

 

Het mbo als springplank

Toegenomen selectiedruk leidt ertoe dat risicoleerlingen uiteindelijk vaak in het mbo terecht komen. Bij onderadvisering volgen zij eerst vmbo, maken zij minder kans op doorstroming naar havo en vervolgen zij hun studie in het mbo. Ook afstromers van havo komen vaak in het mbo terecht. In haar proefschrift heeft Bronnenman al laten zien dat het mbo voor deze groepen steeds vaker een springplank naar het hoger onderwijs is geworden. Deze doorstromers van mbo naar hbo doen het relatief zelfs iets beter dan havisten. Als de arbeidsmarkt krap is, neemt de doorstroom wat af, om vaak op latere leeftijd weer hervat te worden. Kortom: uit het oogpunt van kansengelijkheid is het mbo een belangrijke compenserende rol gaan spelen. Selectie in het vo leidt tot hogere examenresultaten in havo en vwo – en per saldo tot meer leerlingen die hun weg naar hoger onderwijs via het mbo vinden.

Nu is er met die route wel iets aan de hand. Het mbo is zich gaan focussen op beroepsgerichte vakken en heeft lange tijd weinig aandacht besteed aan de algemeen vormende onderdelen, zoals taal, rekenen en burgerschap. Inmiddels zijn de eisen aangescherpt, worden er weer centrale examens afgenomen voor een aantal vakken en biedt het mbo verrijkte doorstroommodules aan voor studenten die naar het hbo willen. Er zijn zelfs keuzedelen voor havo-certificaten ingevoerd, die een combinatie mbo-havo mogelijk maken. Maar: de taalvaardigheid van deze groepen is nog steeds  een probleem. De gevolgen van tekort schietend leesonderwijs vanaf de basisschool laten zich hier pijnlijk gelden. Bronnenman wijst op het gevaar van de hiermee samenhangende diploma inflatie in het hoger onderwijs. Ook het hbo wordt afgerekend op prestaties en dat heeft gevolgen voor het niveau.

 

Conclusie

Een regering die kansengelijkheid wil bevorderen, kan in het huidige onderwijssysteem zijn geld het beste uitgeven aan taal- en rekenonderwijs in het mbo – of breder aan basiskennis en -vaardigheden in het basisonderwijs, want daar beginnen de leerachterstanden. Wettelijk kan worden vastgelegd dat een schooladvies wordt bijgesteld bij een hogere Cito-score. Ook zou wettelijk geregeld kunnen worden dat samengestelde adviezen regel zijn en dat scholen voor voortgezet onderwijs een hierbij passend aanbod moeten doen: dus gemengde brugklassen waarbij je van mening kunt verschillen over de hoeveelheid niveaus in één klas en de duur ervan zonder meteen landelijk de Middenschool 2.0 in te voeren.

Scholen willen leerlingen vaak best kansen geven, maar kunnen zich in de huidige context van concurrentie op de regionale scholenmarkt weinig risico’s permitteren. Wat zou helpen, is examenresultaten te koppelen aan gegevens van zittenblijven, op- en afstroom, doorverwijzing naar vso/kansen geven via het vavo. Dan kunnen ouders beter zien wat het schoolbeleid is als het gaat om kansen en risico van afstroom.

Alles overziend is er vanuit het oogpunt van kansengelijkheid vooral een taal- en rekencrisis, een toenemend gebrek aan basiskennis en -vaardigheden, maar: dat is een ander verhaal/artikel!

Verder lezen

1 De tienerschool en maatwerkdiploma’s zijn niet de oplossing
2 De kansengelijkheid in het onderwijs neemt eerder toe
3 Vervreemding, beleidsmatige schizofrenie en therapie: een diagnose
4 Loyaal aan het onderwijs

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent