Is er iets mis met het schooladvies?

Tekst Edith van Eck
Gepubliceerd op 02-05-2016
Edith van Eck - Het afgelopen jaar is er veel onrust geweest over de advisering bij de overgang van basisonderwijs naar voortgezet onderwijs, de rol van de Centrale Eindtoets daarbij en de toenemende ongelijkheid in het onderwijs.

Verschillende aspecten van die onrust komen aan bod in 'Assertieve ouders en subjectieve leraren,' en 'Hoe dichten we de kloof?' (Volkskrant 14-4-2016). Als boosdoener wordt veelal verwezen naar de nieuwe procedures bij de overgang basisonderwijs-voortgezet onderwijs, waarbij de Centrale Eindtoets later in groep 8 wordt afgenomen en een minder prominente rol in de advisering speelt. Het advies van de school zou daardoor belangrijker zijn geworden en dit zou te subjectief zijn en kansenongelijkheid in de hand werken. Wat mij verbaast, is de suggestie in het debat dat de nieuwe regelgeving heeft geleid tot een volstrekt andere praktijk dan de oorspronkelijke. Dat is niet het geval.

Nog steeds wordt het schooladvies gebaseerd op zowel het oordeel van de school/leerkracht van groep 8, als op objectievere gegevens zoals informatie uit het leerlingvolgsysteem, waarin de scores van een kind op (vorderingen)toetsen vanaf groep 1 t/m 8 zijn bijgehouden en/of een IQ-test. De enige verandering is dat de Centrale Eindtoets (voorheen Cito-eindtoets) door de latere afname nu nadrukkelijker alleen nog kan fungeren als check op het advies van de leerkracht. En eigenlijk werkte dat in de praktijk op veel scholen al zo: de gegevens uit het leerlingvolgsysteem – met name de scores op de entreetoets die in groep 7 wordt afgenomen – vormen al jaren een belangrijke basis voor het advies voor het vervolgonderwijs (Roeleveld, e.a., 2011). Basisscholen geven aan dat ze de eindtoets voor hun advisering eigenlijk niet (meer) nodig hebben.

Advies of Cito-eindtoetsscore, wat geeft de beste voorspelling?
Wel was er een praktijk ontstaan dat scholen voor voortgezet onderwijs in toenemende mate toelating koppelden aan de score op de Cito-eindtoets. Voor de verschillende schooltypes werden minimumscores vastgesteld om voor toelating in aanmerking te komen, ongeacht het advies van de school. Je kunt je afvragen of dat wenselijk is; de Cito-eindtoets/Centrale Eindtoets meet geen schoolgeschiktheid, maar schoolvorderingen en het gaat om een momentopname.

De school heeft op basis van het leerlingvolgsysteem een beter zicht op het prestatieniveau van de leerling gedurende de hele basisschoolloopbaan en kan dus beter beoordelen of de eindtoets een uitschieter betreft dan wel een reëel beeld geeft van de schoolprestaties van de leerling.
Andere kenmerken van een leerling die bepalend zijn voor schoolsucces, zoals motivatie, werkhouding, interesse, autonomie, meet de Centrale Eindtoets niet. Daarvan hebben de leraren een veel beter beeld. Dat was de reden waarom naast de toetsuitslag altijd het oordeel van de school/leraar een belangrijke rol speelde. De voorspellende waarde van het advies van de school wordt in onderzoek bevestigd; het blijkt schoolsucces in het voortgezet onderwijs beter te voorspellen dan de schoolprestaties in het basisonderwijs zoals gemeten door de Cito-eindtoets (Driessen, e.a. 2005).

April of toch weer februari?
In de huidige discussie (bijvoorbeeld minister Bussemaker in 'WNL op zondag', 24 april 2016) wordt gepleit voor een sterkere rol van de eindtoets bij toelating tot het voortgezet onderwijs, een versterking die eigenlijk alleen mogelijk is als de toets weer eerder in groep 8 wordt afgenomen. Ik zou willen pleiten voor terughoudendheid op dit punt. Laten we eerst eens in herinnering halen waarom is gekozen voor het verplaatsen van de eindtoets naar een later moment. Dat is omdat de onderwijstijd in de laatste maanden van groep 8 door dit vroege afnamemoment niet optimaal werd benut. Scholen zouden na de eindtoets voornamelijk aandacht besteden aan andere dan cognitieve vaardigheden, en leerlingen zouden minder gemotiveerd zijn om zich nog in te spannen als ze de eindtoets al hebben gemaakt en toch al weten naar welke school voor voortgezet onderwijs ze gaan.
en verschuiving naar een later afnamemoment van de toets bevordert dat er langer en meer aandacht aan de basisvaardigheden wordt besteed en draagt zo bij aan een betere voorbereiding van alle leerlingen op het voortgezet onderwijs en een betere benutting van hun kansen (Roeleveld, e.a, 2011). Plausibele argumenten dus om de toets later af te nemen.

Ik wil er dan ook voor pleiten het kind niet met het badwater weg te gooien en eerst eens te kijken hoe de huidige procedure kan worden verbeterd. Dit is immers pas het eerste jaar dat met de nieuwe regeling is gewerkt. Hadden we niet naar aanleiding van het werk van de commissie Dijsselbloem, die onderzoek deed naar de invoering van onderwijsvernieuwingen, besloten dat het onderwijs tijd gegund moet worden om nieuwe regel- en wetgeving in de vingers te krijgen? En moest het onderwijsbeleid niet onderzoeksmatiger werken? Laten we scholen de tijd geven om op basis van de eerste bevindingen de adviespraktijk nog eens kritisch onder de loep te nemen en – waar nodig – aan te scherpen. Bijvoorbeeld door de leerlingkenmerken die zij meewegen bij hun advisering, te expliciteren en te objectiveren en door samen met de scholen in het voortgezet onderwijs na te gaan of leerlingen daar functioneren overeenkomstig de verwachtingen waarop zij hun advies hebben gebaseerd.

Meer gemengde adviezen, meer gemengde brugklassen
Een ander aangrijpingspunt om de adviespraktijk te verbeteren biedt het heroverwegen van het gebruik van gemengde adviezen. Onderzoek laat zien dat er steeds minder gemengde adviezen worden gegeven, een ontwikkeling die samenhangt met afname van gemengde brugklassen (Van Eck, e.a., 2013; Driessen, e.a. 2012) . Zowel overadvisering als onderadvisering is onwenselijk, onderadvisering omdat de capaciteiten van leerlingen niet optimaal worden benut, overadvisering omdat het kan leiden tot afstroom en demotivatie.
Vanuit eenzelfde overweging wil ik pleiten voor meer gemengde brugklassen. Die bieden de mogelijkheid om beter te kunnen zien hoe een leerling het doet in de manier van werken in het voortgezet onderwijs, geven een betere onderbouwing voor advisering over het beste traject na de brugklas en vergemakkelijken op- en afstroom. Daarnaast is het belangrijk dat eerdere keuzen ook later in de schoolloopbaan kunnen worden gecorrigeerd door 'stapelen' in het onderwijssysteem te faciliteren.

De ouders én de school
En ten slotte de rol van de ouders in dit proces en kansenongelijkheid. Kinderen uit hogere milieus blijken bij gelijke scores op de Cito-eindtoets/Centrale Eindtoets hogere adviezen te krijgen dan leerlingen uit lagere milieus. Deze kansenongelijkheid is onwenselijk maar deels te verklaren omdat niet alleen Cito-eindtoetsscores bepalend zijn voor schoolsucces, maar daarvoor ook andere leerlingkenmerken relevant zijn: motivatie, interesse, werkhouding, autonomie, steun vanuit huis, verwachtingen van ouders.
Dat dit relevante determinanten zijn van schoolsucces, blijkt uit de hoge voorspellende waarde van het advies. In die determinanten zitten ook tegelijkertijd belangrijke aangrijpingspunten om de kansengelijkheid te bevorderen, namelijk door het onderwijs ook nadrukkelijk te richten op het ontwikkelen van die voorwaarden voor schoolsucces, autonomie, interesse, ambitie. En door ouders te betrekken bij het onderwijs van hun kinderen, het gesprek aan te gaan over verwachtingen en manieren waarop ouders hun kinderen kunnen ondersteunen, maar ook als school de verantwoordelijkheid te nemen voor ondersteuning op maat, wanneer ouders hierin minder kunnen doen.

Tekst Edith van Eck, onderzoeker Kohnstamm Instituut en correspondent van Didactief.
Deze column is eerder gepubliceerd op de website van het KI, http://www.kohnstamminstituut.uva.nl/

Bronnen
Driessen, G. Doesborgh, J., Ledoux, G., Overmaat, M., Roeleveld, R., & Veen, I. van der (2005). Van basis- naar voortgezet onderwijs. Nijmegen: ITS/ Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Driessen, G., Mulder, L., & Roeleveld, J. (2012). Cohortonderzoek Cool 5-18. Technisch rapport basisonderwijs, tweede meting 2010/11. Nijmegen: ITS/ Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Eck, E. van, Voncken, E., Glaudé, M., Roeleveld, J. (2013) Opwaarts, mars. Een verklarende analyse van (verwachte) ontwikkelingen in de deelname aan het vmbo en het vo. Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Roeleveld, J., Mulder, L., & Paas, T. (2011). De gevolgen van een latere afname van de Cito-Eindtoets Basisonderwijs. Nijmegen: ITS/Amsterdam: Kohnstamm Instituut.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent