VVE-programma's worden aangeboden in kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en kleutergroepen van basisscholen en zijn bedoeld ter compensatie van tekorten aan stimulering in het thuismilieu. Er zijn de afgelopen jaren vele miljarden in gepompt, zonder enig bewijs dat het werkt. De aanbieders (gemeenten en schoolbesturen) hebben alle vrijheid bij het bepalen van de doelgroepen en vormgeving van VVE. Het gevolg is een ongebreidelde variatie.
Om dit probleem te omzeilen hebben Leseman c.s. drie 'fictieve' doelgroepen bepaald, op basis van opleiding, geboorteland en thuistaal van de ouders. Vervolgens is gekeken hoe de betreffende kinderen zich hebben ontwikkeld. Of een kind ook écht tot de VVE-doelgroep behoort, is niet onderzocht. Evenmin of het kind ook feitelijk VVE heeft gevolgd. Er is in enkele analyses alleen gekeken of het kind op een instelling heeft gezeten die VVE aanbood. Probleem is dat veel VVE-instellingen gemengde groepen kennen, met zowel doelgroep- als niet-doelgroep-kinderen; wie van hen VVE heeft gevolgd, blijft zo onduidelijk. Bovendien wisselen kinderen regelmatig van instelling. Evenmin is meegenomen hoe lang en met welke intensiteit het kind VVE heeft gehad. Sommige kinderen volgen het gedurende een paar maanden enkele ochtenden per week, anderen anderhalf jaar elke ochtend.
Kortom, omdat er in de analyses geen een-op-een relatie bestaat tussen feitelijke doelgroep en feitelijk aanbod loopt alles door elkaar en is het niet mogelijk eenduidige conclusies te trekken over de effectiviteit van VVE, voor zover die in het rapport überhaupt al onderzocht is. Leseman gaat in zijn enthousiasme duidelijk veel te ver: over het effect van VVE valt nog steeds niets te zeggen.
Tekst Geert Driessen, onderzoeker Radboud Universiteit.
Voor het onderzoek van Leseman, zie hier.
1 Voor- en vroegschoolse educatie (vve)
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven