Er is een bekend alternatief voor zo’n toets: het leerkrachtoordeel of -advies. Die leerkracht heeft zelf weliswaar ook maar op één type VO gezeten, wat hij, meestal zij, over de andere schooltypen weet, heeft ze van horen zeggen. Hoe ze leerling X inschat, wordt sterk bepaald door wat ze zoal ziet bij klasgenoten en wat ze weet van eerdere jaren. Niet uit de latere lotgevallen van die eerdere leerlingen, wat zij daarvan weet is weer meestal anekdotisch. Hoe ze kijkt, wordt bovendien beïnvloed door allerlei sociale stereotypen over ouders, taal, geslacht, geur, noem maar op. Om haar oordeel te helpen objectiveren beschikt ze over een heel volgsysteem aan toetsen. Het resultaat blijft ondanks dat discutabel. Geldt datzelfde ook voor een eindtoets, hoe discutabel is die?
Het publiek van basisscholen kan enorm verschillen en daarmee allerlei buitenschoolse randvoorwaarden. Een handig inkijkje daarop levert het gemiddelde gezinsinkomen. Dat resulteert in een statistisch ‘mooie’ verdeling van basisscholen met vrijwel alleen armoe-kinderen aan het ene uiterste en vrijwel alleen rijkeluiskinderen aan het andere. Kijk je naar de meest bekende eindtoets, de (Cito) Centrale Eindtoets, dan loopt het schoolgemiddelde daarvan vervolgens keurig op met dat gemiddelde gezinsinkomen. Geen wonder: de buitenschoolse randvoorwaarden voor wat je leert, variëren met dat inkomen. De ene school kan er helemaal niet op bouwen, de andere desnoods volledig. Dat inkomen hangt natuurlijk nauw samen met opleiding, status, herkomst, noem maar op. Zulke graduele schoolverschillen in populatie (‘segregatie’) leiden op hun beurt tot onderscheiden beelden bij de schoolteams over ‘goed’ en ‘minder goed’.
Wat meet een eindtoets? Wat de Centrale Eindtoets meet (en hopelijk alternatieve eindtoetsen ook), is wat je hebt opgestoken van het eerder genoten onderwijs. Maar let op: ‘genoten’ onderwijs: dus al wat je niet is aangeboden of niet zo handig, dat heb je waarschijnlijk ook niet onder de knie. Dus dat bepaalt mede je resultaat. Omgekeerd: of je het thuis hebt opgestoken, op de bijles dan wel op school, dat kun je uit je eindscore straks evenmin afleiden.
Al minstens een eeuw lang passen basisscholen hun aanbod (bedoeld en bewust, anders wel als ‘unintended consequences’ ) af op het publiek dat ze bedienen. Dat doen ze op twee niveaus: voor de hele groep en daarbinnen individueel. Meestal gebeurt het met pedagogisch gefundeerde bedoelingen en het wordt praktisch mede bepaald door randvoorwaarden: schoolbudget, docentenkennis, ingeschakelde hulpbronnen en beschikbaar publiek. Ooit begonnen bij ‘eersteklasscholen, tweedeklasscholen, enz.’ (met een officieel almaar armer leerplan), nu modernistisch culminerend in ‘gepersonaliseerd leren’, wat in de praktijk waarschijnlijk net zo zal uitpakken; u kent het zelf nog als ‘interne differentiatie’. Het komt erop neer dat sommigen gaandeweg belanden op wat je mag noemen een ‘academic track’, andere op lagere tracks en nog weer anderen eigenlijk helemaal nooit meer zullen toekomen aan leerstof uit groep acht. Op sommige scholen is die onderste groep de meerderheid, op andere de bovenste. Dus altijd weer ongelijk onderwijs voor scholen met verschillend publiek en binnen die scholen dan nogmaals.
Een eindtoets ontkomt er niet aan, om ook de gevolgen daarvan in beeld te brengen. Onvermijdelijk, maar niet meer te ontwarren en erger: nauwelijks te repareren, deel van je ‘schoolse identiteit’.
Heb je iets niet geleerd, dan blijkt dat dus uit de toets, niet per se dat je er dus te dom voor was. Natuurlijk leer je meer dan die toets meet, maar de constructeurs hebben over de jaren heen hun best gedaan, er iets betrouwbaars van te maken; ze waren bepaald niet ondeskundig. Dus lieten ze weg uit de toets al dat, waarover scholen kennelijk geen consensus hebben en al wat niet ‘des schools’ is. Ze slaagden er niet goed in om de test ook validiteit te geven bij pakweg de zwakste dertig procent (misschien meer nog) van de leerlingen. Het bleef toch een beetje het oude ‘toelatingsexamen voor hbs/gymnasium’ en nog steeds is het vooral voor HAVO-VWO scholen een handig toegangspoortje: moeite steken in de rest gaat vermoedelijk niet lukken.
Sociale achtergrond en nonverbale intelligentie voorspellen ongeveer in gelijke mate hoe je uit de toets rolt, gevolgd door de vraag, op welke basisschool je precies zat en hoe goed die voor jou was.
Jazeker, talent en motivatie zitten inderdaad in die toets (net als toeval en meetfout), maar steeds met alle bovenstaande voorbehouden. Er blijft hoe dan ook veel talent liggen en dat vooral bij de minder geprivilegieerden. Het kleeft voortaan wel aan ze, als ze iets niet kunnen.
Steeds weer zijn er pogingen gedaan om zulke talentreserves aan te spreken: kansenverbeterend beleid. Al wie onderweg in de versukkeling raakt, moet met extra aandacht, herhaling en remediëring weer worden bijgespijkerd en je moet wel heel zeker zijn van je pedagogenzaak voor je daarmee stopt. Helaas zijn er weinig rapportages waarin zoiets echt duurzaam en op grote schaal werd toegepast en ook tot meetbaar grotere kansengelijkheid leidde.
Er is alle aanleiding om zulke uitblijvende verbeteringen te zien als een tekort aan doorzettingskracht van overheden en tekort aan professionaliteit in het veld. We weten in veel opzichten wel wat leerlingen werkelijk zou helpen, maar dat wordt dan veelal niet zo doorgevoerd. Er heerst in onderwijsland een merkwaardige opvatting over professionaliteit en autonomie, in ieder geval niet één die u zou tolereren van uw automonteur of chirurg. Ze streven er namelijk meestal niet met zijn allen naar, om hun best bekende voorbeelden zoveel mogelijk te imiteren, ze vinden met graagte zelf wat uit, niet per se helder en logisch, wel vaak holistisch en dat doen ze liefst bij herhaling.
Wat u ook nog weten moet: de Centrale Eindtoets valt uiteen in meerdere subscores, met name ‘percentage goed bij rekenen’ en ‘… bij taal’. Wie een VWO-advies krijgt, maakt gemiddeld 90% van de toetsopgaven goed, wie in de laagste VMBO-typen terecht komt, iets meer dan de helft.
HAVO-leerlingen scoren eind basisschool bijna 80% goed bij taal, jongens ietsje minder. HAVO-meiden maken dan 30% van de rekenopgaven fout, HAVO-jongens 20%. De HAVO is de oude ‘middelbare school voor meisjes (MMS)’, sinds een halve eeuw ook opengesteld voor jongens. Er zijn toen jongensvakken (lees: bèta-vakken) toegevoegd en er zijn keuze-opties ingevoerd. De meiden ontwijken graag de jongensvakken en precies uit hun midden worden dan de nieuwe onderwijzers, sorry: leraren geselecteerd. Deze tamelijk traditionele sekse-ongelijkheid blijft onder de oppervlakte, komt dus wel al tijdens de basisschool tot stand en verklaart deels de sekse-ongelijke carrières op de arbeidsmarkt. Misschien verklaart ze ook waarom de volgende generatie Nederlandse meiden weer opmerkelijk zwak zal scoren bij rekenen.
In de eindtoets wordt dus wel duidelijk hoeveel operationeel(!) talent er is en tegelijk dat leerlingen opgroeien met ongelijke randvoorwaarden. Buitenschools doordat de een over meer hulpbronnen beschikt dan de ander, vervolgens binnenschools doordat de een meer krijgt aangeboden dan de ander of adequater. Het resultaat laat almaar voortdurende kansenongelijkheid zien, niet door bias in de test maar door ongelijk basisonderwijs. Vooral ook omdat alle beschreven mechanismen na je twaalfde voortduren, heeft de toets een enorme voorspellende waarde. Wat daarbij de rol is van feitelijke talentverschillen – je zou dat wel willen weten – dat blijft in het midden.
Wat andere eindtoetsen meten dan de Centrale Eindtoets is nog tamelijk onduidelijk. Dat scholen er graag naar uitwijken, komt mede doordat ze hopen op mooier resultaat (voor de schoolfolder) en door de onuitroeibare pedagogische pretentie dat basisscholen nog zoveel meer weten te bereiken dan je met een Centrale Eindtoets meet. Empirisch bewijs voor dat laatste is er niet of nauwelijks.
De sociale ongelijkheid die de Centrale Eindtoets zichtbaar maakt, ligt daarna achterop je fietsje. Er telt bij op: sociaal ongelijke vervolgadviezen en daarna sociaal ongelijke op- en afstroom in het VO. Wil je kansenongelijkheid bestrijden, dan zul je dat alles steeds zichtbaar moeten maken. Het is namelijk niet overal even erg en er is dus minstens enige beleidsruimte. Scholen zijn geen commerciële instellingen, ook al gedragen ze zich vaak zo en ze zouden niet mogen uitwijken richting mystificatie. Dat gaat immers ten koste van kansen en talent, vooral bij allen die minder geprivilegieerd opgroeien. Met zijn allen hebben wij wel verplichtingen naar alle jongelui in dit land; daarom kunnen wij scholen en leraren maar beperkt autonomie bieden. Zoveel over de eindtoets; zie het als een soort tussenstand. Persoonlijk zou ik aan een eindtoets de voorkeur geven boven het leerkrachtoordeel, al helemaal als allen in de voorafgaande jaren basisschool ongeveer dezelfde kwaliteit aan aanbod zouden krijgen. Maar dat hangt al een eeuw.
Paul Jungbluth is onderwijsonderzoeker.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven