In de periode dat ik vaak betrokken was bij internationaal onderzoek verricht door de OECD, hoorde ik geregeld de opmerking dat beleidsvoerders niets liever zien dan tegenvallende onderwijsprestaties: dat schudt de boel wakker en biedt mogelijkheden om nieuw beleid te bedenken. Voor de tweede achtereenvolgende keer voorziet de 'Staat van het Onderwijs' van de Onderwijsinspectie in deze 'behoefte', door de prestaties van het Nederlandse onderwijs door een erg sombere bril te bekijken. Terugkerende thema’s daarbij zijn de geringe teruggang in scores op internationale assessment programma’s, PISA, TIMSS en PIRLS en de grote verschillen in prestaties van scholen, ook als scholen met dezelfde leerling populatie vergeleken worden.
Een belangrijke bron in de 2018 uitgave is Gubbels, J., Netten, A., & Verhoeven, L. (2017). Vijftien jaar leesprestaties in het basisonderwijs. PIRLS-2016. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands, Radboud Universiteit, Behavioural Science Institute. In het rapport wordt aangegeven dat de scores door de jaren heen vrij stabiel zijn, boven het internationale gemiddelde. Wel wordt er gezakt op de internationale ranglijst, maar dat is een minder serieuze indicator, gegeven het gerealiseerde niveau. Het rapport geeft voeding aan de stelling van de onderwijsinspectie dat de verschillen tussen scholen groot zijn, ook als er vergeleken wordt tussen scholen met overeenkomstige leerlingpopulatie.
Het motief om scholen op deze manier te vergelijken is 'fairness'. Men wil scholen vooral beoordelen op wat binnen de eigen invloedsfeer ligt, en niet op 'gegeven' context kenmerken. Dit motief ligt ook ten grondslag aan het idee om scholen op 'toegevoegde waarde' te beoordelen. De mate waarin dat goed uit de verf komt hangt af van de verklaringskracht van de desbetreffende context variabelen waarvoor gecorrigeerd wordt. In het geval van het genoemde rapport was dit het percentage leerlingen dat Nederlands als eerste taal heeft. Dit is een zwakkere controle variabele dan sociaal economisch milieu/cultureel kapitaal, en in nog sterkere mate zwakker dan beginprestaties en/of intelligentie. Wanneer voor dit soort sterkere factoren gecontroleerd wordt valt het 'netto schooleffect' doorgaans veel kleiner uit, en verschillen de scholen onderling dus veel minder.
Terloops zij verder opgemerkt dat het rapport van Gubbels, Netten en Verhoeven een paar andere indicatoren vermeldt, waar Nederland wellicht ook trots op kan zijn (naast de betrekkelijk stabiele prestatie score). Dat Nederland sterk vertegenwoordigd is aan de onderkant en het midden van de prestatieverdeling, en dat er betrekkelijk weinig spreiding is tussen de zwakste en de sterkste lezers duidt op een breed niveau van basiscompetentie, hetgeen wenselijk is vanuit het perspectief van 'equity' (gelijke kansen). Misschien kan dat zelfs eindelijk een keer als een positief effect van decennia lang voorrangs- en achterstandsbeleid worden gezien.
Jaap Scheerens is hoogleraar onderwijskunde aan de Universiteit Twente.
1 Inspectie luidt alarmbel
2 Drie vragen aan Marian Hickendorff
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven