‘Je hebt tegenwoordig als professional niet genoeg aan één taal,’ zegt Mike Hannay, ‘als je met iedereen wilt kunnen omgaan. Engels ontwikkelt zich tot een lingua franca die je moet beheersen. Zo zit de samenleving gewoon in elkaar.’ Hannay, emeritus hoogleraar Engelse Taalkunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam, is sinds april voorzitter van het Nationaal Platform voor de Talen. Dit is een samenwerkingsverband van zeven instellingen (de universiteiten van Groningen, Utrecht, Leiden, Nijmegen, de UvA en de VU uit Amsterdam, en het Regieorgaan Geesteswetenschappen) dat zich tot doel heeft gesteld de moderne vreemde (school)talen (mvt) een impuls te geven in Nederland: meer vo-leerlingen die talen kiezen, een moderner curriculum en meer aanmeldingen bij talenstudies aan de universiteiten. In 2019 moet er een Deltaplan Talenstudies liggen.
Als Engels zo belangrijk wordt, zullen we het Nederlands dan maar afschaffen? Hannay, onderkoeld: ‘Ik ben juist een van de felste verdedigers van het Nederlands. En dat is niet nationalistisch, want ik ben geen Nederlander (Hannay is Brit, red.). Het is gewoon zinvol om een gemeenschappelijke taal te hebben als land; dit is Nederland, dus is dat Nederlands. Punt. Einde verhaal.’ Of toch niet helemaal, want Hannay voegt eraan toe: ‘Maar alles wat je in het Nederlands moet kunnen doen, moet je ook in het Engels kunnen.’
Hannay staaft zijn woorden met nog niet gepubliceerd Nederlands onderzoek naar wat hbo’ers nodig hebben in de exportsector: Frans en Duits blijken heel belangrijk te zijn, en Engels is essentieel. ‘En je moet niet alleen zo’n taal beheersen, maar ook de culturele achtergrond kennen, weten met wie je te maken hebt, kennis van de geschiedenis hebben en van de manier waarop de taal gebezigd wordt: hoe je bijvoorbeeld beleefd bent in het Engels of in het Nederlands, dat is heel anders.’ Die indruk had ik al… Hannay reageert met innemende Britse hoffelijkheid op mijn gefoeter als wij elkaar eindelijk gevonden hebben; een behulpzame receptie ontbreekt bij de VU, de gangen waar medewerkers werken, zijn afgesloten voor publiek (en studenten).
Hannays Platform voor de Talen komt geen moment te vroeg: de traditionele mvt zitten een beetje in het slop. Het aantal vo-leerlingen dat een CM-profiel kiest, daalt al jaren; het is sinds 2004 gehalveerd tot circa zevenduizend in 2017/2018. Ook in het vervolgonderwijs loopt het geen storm. Dit jaar startten er meer studenten met Koreaans dan met Duits, om maar eens iets te noemen. Alternatieve moderne talen als Spaans en Chinees zijn in opkomst op de middelbare school, maar de studentenaantallen Spaans dalen ook flink.
Chinees en Spaans
blijken in het vo
juist wel populair
Mvt-docenten, met name van de ‘buurtalen’ Frans en Duits, zijn weinig positief over de positie van hun vak in het vo. Belangrijkste klacht, onder andere verwoord in het manifest van de visiegroep Buurtalen, Geef Frans en Duits de ruimte in het onderwijs: te weinig uren, onevenredige promotie van de bètavakken en een curriculum dat te veel is gericht op tekstverklaring. Dit laatste maakt de helft van het eindexamencijfer uit, waardoor het weinig aantrekkelijk is voor leerlingen. Lessen verworden tot examentrainingen; andere taalvaardigheden (schrijven, luisteren en spreken) moeten de andere helft van het eindexamen samen delen en komen daardoor in de verdrukking. En dat terwijl docenten spreken en luisteren juist veel belangrijker zeggen te vinden dan lezen.
Met zachte stem doceert Hannay wat er beter kan. ‘Nederland moet zich sowieso schamen voor de puur op vaardigheden gerichte eindtermen op de middelbare school.’ Hij wil die pittige uitspraak best toelichten: ‘De eindtermen mvt zijn inhoudelijk niet uitdagend voor slimme leerlingen die breed geïnteresseerd zijn en nieuwsgierig. En leerlingen en ouders weten niet wat ze daarna met talen kunnen doen. Met bètavakken lijken ze meer opties voor een vervolgopleiding open te houden. Kijk, scheikunde of geschiedenis, dat zijn schoolvakken die overeenkomen met kennisgebieden. Maar de mvt hebben niet intrinsiek dezelfde status, dat krijgen ze pas als we “taal” breder leren begrijpen als “taal en cultuur”. Dan pas worden ze interessant voor leerlingen.’
‘Voor betere robots
moet je meer weten
van taal en beweging’
Hannay wijst op het succes van een aantal nieuwe opleidingen waarin studenten bezig zijn met taalvaardigheid én met complexe maatschappelijke vraagstukken waarin ze die taal toepassen, zoals internationale betrekkingen in Groningen of international studies in Leiden. Hij begint te glimmen, er komt meer volume en gevoel in zijn woorden. Ik krijg een glimp van de passie voor zijn vak: ‘Taal is een briljant product van de mens, met essentiële sociale waarde. Je identiteit wordt bijvoorbeeld zichtbaar in de taal die je hanteert. De ene tekst is de andere niet, en dat heeft onder andere te maken met degene die aan het woord is en met wie diegene praat.’
Hannay weet waarover hij het heeft. Zelf werkte hij in het kader van zijn (Britse) universitaire studie Duits (hoofdtaal) ooit vier maanden bij Volkswagen in de fabriek en een half jaar in Zweden (tweede taal), hij moest uitgebreid onderzoek doen naar de West- en toenmalige Oost-Duitse economie (maar hij had ook rechten, sociale geografie of internationale betrekkingen kunnen kiezen). Het was dus een brede talenstudie die wat hem betreft juist nu weer voor de hand ligt. Naarmate Trump zich meer afkeert van Europa en als Groot-Brittannië de EU verlaat, worden we in Europa afhankelijker van elkaar, aldus Hannay, en dan is het goed om elkaar beter te leren kennen en begrijpen.
Nog afgezien van politiek: taal is sowieso breder dan wij gewoonlijk aan onze leerlingen laten zien, legt Hannay uit. ‘Taal speelt een rol bij veel belangrijke dagelijkse dingen. Dát moet je inzichtelijk maken. Om betere robots te maken, moet je bijvoorbeeld meer weten van hoe taal gebruikt wordt in samenhang met bewegingen: gestiek is een onderdeel van taalkunde. Of denk aan taal in de gezondheidszorg, ook belangrijk in een meertalig land als Nederland. Met taal kun je mooie dingen doen en daar moet je leerlingen al vroeg mee laten kennismaken.’
Hannays pleidooi wordt ondersteund door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), die in april 2018 het rapport Talen voor Nederland publiceerde. Nederland is een meertalige samenleving geworden, stelt de KNAW, en daar is taalbeleid voor nodig. Vluchtelingen en immigranten, maar ook expats en internationale studenten moeten op een laagdrempelige manier Nederlands kunnen leren. Daarnaast moeten we verder kijken dan het Engels en beter gebruikmaken van alle aanwezige talenkennis, dus ook die van immigranten, vluchtelingen en expats. Daar zal Nederland als handelsland en diensteneconomie van profiteren.
Hannays prioriteit is een uitdagender mvt-curriculum, maar hij moet vooralsnog net als ieder ander wachten op waar de ontwikkelteams van Curriculum.nu mee komen. Hij vindt wel een medestander in Rick de Graaff, hoogleraar Vakdidactiek van de vreemde talen aan de Universiteit Utrecht en lector Didactiek van de mvt in het kenniscentrum Leren en innoveren van de Hogeschool Utrecht. Vernieuwing van het vak is inderdaad broodnodig, zegt hij, ‘maar dat proberen we al dertig jaar. Ondanks ontwikkelingen in de lerarenopleidingen en in onderzoek is er in de klas weinig veranderd. De weg van de evolutie heeft maar matig succes. We moeten een revolutie ontketenen.’
De door de overheid geïnitieerde curriculumontwikkeling komt wat Hannay en De Graaff betreft dan ook als geroepen, al waren de eerste versies van de ontwikkelteams nog weinig revolutionair en ondervonden zij flinke kritiek van de vakverenigingen mvt. Toch zegt De Graaff: ‘De curriculumvernieuwing is hoog tijd. Al zou het alleen maar zijn om meer betrokkenheid bij docenten te genereren. Toen Onderwijs2032 pleitte voor alleen Engels in het curriculum, was dat eindelijk weer een reden om allemaal op te staan en te zeggen: ho ho, dit kan niet.’
Waarom bereikt vernieuwing de klas zo moeizaam, denkt De Graaff? Zijn uitleg komt neer op een school van rubber: praktisch, maar ook waterafstotend en luchtdicht. ‘Studenten aan de lerarenopleiding leren dat doeltaal/voertaal essentieel is, maar brengen dit weinig in praktijk. Docenten Duits bijvoorbeeld geven zelden les in het Duits. Scholen zeggen vaak: “dat kan bij ons niet, want leerlingen snappen het niet”. Stagebegeleiders geven er ook maar nauwelijks gelegenheid voor, “omdat de leerlingen het niet gewend zijn” en het dus tot ordeproblemen zou kunnen leiden. En leerlingen zien het nut er niet van in en gaan in verzet.’
‘In relevante context
pikken leerlingen
een taal sneller op’
En leraren zelf dan? ‘Tja, in het examen gaat het vooral om leesvaardigheid, dus er zit ook wel een element van teaching to the test in: waarom zou je als docent moeite doen? En bovendien geeft het Nederlands houvast. Veel docenten willen rust en aandacht in de klas en willen zeker weten dat alle leerlingen precies weten wat ze zeggen. Sommigen zijn ook bang om zelf fouten te maken.’ En dat is jammer, zegt De Graaff, want als je leerlingen vraagt of ze bijvoorbeeld in de klas meer Duits willen spreken, zeggen ze ‘ja, gerne!’ En aan het succes van privaat betaald talenonderwijs zie je ook dat er behoefte aan is: ‘Denk aan Cambridge-examens of talencursussen in het buitenland (zie kader op pagina 17, red.). Dat de docent de doeltaal spreekt, vindt iedereen daar opeens heel gewoon. Onderzoek toont aan dat het in het reguliere onderwijs ook kan, als je het maar goed organiseert.’
Krachten bundelen zou volgens De Graaff helpen. ‘Als de docent Duits als enige op school doeltaal/voertaal hanteert en diens collega’s bij Engels en Frans doen dat niet, dan zal Duits niet populair worden. Maar die voertaal is overal essentieel. Want als de docent de doeltaal nauwelijks gebruikt, spreekt de leerling het vrijwel zeker niet. Maak daarom afspraken met alle mvt-secties dat je de doeltaal in de les hanteert als voertaal.’
Docenten in het vo weten ook te weinig van elkaars lessen. De Graaff ziet hier een rol voor de lerarenopleidingen: ‘Afstemming tussen de eerste en de tweedegraads opleiding door bijvoorbeeld docenten op beide plekken in te zetten, zou helpen. Alleen al omdat de alumni straks op school directe collega’s zijn. Als je niet van elkaar weet wat je doet, wordt het heel lastig om een doorgaande leerlijn te garanderen. Hoe kan je stappen zetten met schrijfvaardigheid in de bovenbouw, als je geen idee hebt wat er in de onderbouw gebeurt?’
Revolutionair klinkt het als De Graaff voorstelt dat ook verschillende talensecties meer samenwerken. ‘In de vakdidactiek van de vreemde talen zijn de overeenkomsten veel groter dan de verschillen,’ bezweert hij. ‘Hoe je leerlingen een vreemde taal leert, dat is voor Frans en Duits vrijwel hetzelfde: doeltaal/voertaal, hoe je leerlingen activeert, hoe je een schriftelijk betoog modelleert, hoe reflectieopdrachten eruitzien. In Nederland zijn we snel bang dat er tijd verloren gaat voor het vakspecifieke deel van de lerarenopleiding en misschien dat er objectief gezien inderdaad minder exclusieve tijd is voor het vak. Maar ik weet zeker dat je betere talendocenten krijgt als ze taaloverstijgend hebben leren samenwerken. En talen worden er wel aantrekkelijker door.’
Samenwerking kan ook resulteren in een inhoudelijk meer samenhangend curriculum, meent De Graaff: ‘Samen kunnen mvt-docenten aandacht besteden aan inhoudelijke thema’s zoals de rol van taal bij identiteit of aan taal als machtsmiddel tussen bevolkingsgroepen. Zo maak je de les relevanter voor leerlingen. En als ze de taal leren in een relevante context, pikken ze het sneller op. Al betekent dat misschien minder aandacht voor “kale” taalvaardigheid, uiteindelijk leren leerlingen hier veel meer van.’
Breed talenonderwijs kan zelfs bijdragen aan persoonsvorming, denkt hij. ‘Het kan reflectiemomenten opleveren als leerlingen zich moeten inleven in mensen uit andere culturen. Dat kan bijdragen aan hun persoonlijke ontwikkeling.’ Ook leerplanontwikkelaar SLO deelt overigens deze inschatting. In de meest recente Curriculumspiegel vergelijkt SLO mvt met ‘deuren die toegang geven tot het leren kennen en begrijpen van andere culturen en daarmee tot het leren reflecteren op de eigen taal en cultuur’.
Opvallend is dat De Graaff noch Hannay hecht aan de perfecte uitspraak van laten we zeggen Cambridge-Engels of Goethe-Duits, waar veel mvt-docenten nou juist zo op hameren. Communicatie staat voorop bij hun idee van vernieuwing en taal is een vehikel, geen doel op zich. Zelfs Hannay, hoogleraar Engelse taalkunde, zegt: ‘Het gaat om Engels in de hele wereld en om de veranderingen daarin. Als iedereen straks Engels gaat praten, wat voor Engels moet dat dan zijn? Waarschijnlijk zal het meer op communicatie gericht zijn dan op een perfect Cambridge-accent. Dat zijn vragen die tot nu toe niet gesteld werden, maar die wel relevant zijn in een multitalige samenleving.’
‘Communicatie
is belangrijker
dan perfect accent’
Diezelfde vraag kan gelden voor Frans, zegt Berrie de Zeeuw, docent Frans en bestuurslid van vakvereniging Levende Talen. Frans wordt immers bijvoorbeeld ook in Wallonië gesproken, in de voormalige Franse koloniën in Noord- en West-Afrika, in Zwitserland en Canada. Maar dat betekent ook meteen een probleem voor het brede model dat De Graaff en Hannay bepleiten. Want aan welke cultuur en geschiedenis zou Berrie in zijn lessen aandacht moeten besteden? ‘Franstalige sprookjes uit Afrika zijn leuk, maar ik heb geen tijd om al die francofone landen en culturen te behandelen.’
Als man van de praktijk heeft De Zeeuw ook wel wat kanttekeningen bij dat interculturele aspect. Je inleven in andere culturen is prachtig en heel belangrijk, maar hoe toets je dat? Een leergebied talen ziet hij ook niet onmiddellijk voor zich: ‘Je kunt geen Duits leren bij Frans en vice versa. Natuurlijk kun je zoeken naar overeenkomsten, zoals de strategieën die je gebruikt bij leesvaardigheid, of je kunt aantonen dat je bijvoeglijke naamwoorden hebt in alle talen. Maar een taal blijft een taal. Drie talen door elkaar leren gaat niet, zeker niet bij leerlingen met leerachterstanden.’
‘Voor levende taal
heb je minimaal
drie lesuren nodig’
Toch vindt ook Levende Talen dat er hoognodig iets moet veranderen. ‘We hebben als mvt veel te lijden gehad onder de promotiecampagnes voor bètastudies,’ zegt De Zeeuw. ‘Maar scholen hebben het ook niet altijd handig gespeeld: dan verdween Frans bijvoorbeeld uit het vakkenpakket omdat men geen leraar kon vinden of omdat er even te weinig leerlingen waren.’
De oplossing voor het drama dat mvt heet, zoekt De Zeeuw vooral in meer lesuren en een andere verdeling van de vaardigheden: ‘Uit onderzoek van Frank Claessen, docent Frans en bestuurslid van Levende Talen, blijkt dat veel scholen onder de norm zitten die Levende Talen op basis van Europese data hanteert. Je hebt minimaal drie lesuren per week nodig om een levende taal zoals Frans goed te leren beheersen. Daarnaast willen we dat er voor spreken, interactie en communicatie meer ruimte komt. Wij pleiten voor meer nadruk op gespreksvaardigheid. Wat is een mvt immers, als je er in je studie/werk niet mee te maken hebt? Voornamelijk een vakantietaal, dus iedereen zou na zijn schooltijd een baguette moeten kunnen bestellen of om de rekening kunnen vragen.’ Ongewild illustreert De Zeeuw de rubberen school: uren terugwinnen en een andere verdeling van de vaardigheden zullen wat hem betreft vanzelf resulteren in een bredere inhoud. Maar erg revolutionair klinkt het niet.
Eens zijn De Zeeuw, Hannay en De Graaff het wel over de noodzaak de eindtermen en eindexamens te vernieuwen, maar niet over de manier waarop. De Graaff: ‘Als we eindtermen en eindexamen echt kunnen opschudden dankzij Curriculum.nu, zullen leerkrachten zich wel moeten aanpassen.’ En dan komt zijn revolutie er. Hannay denkt dat er meer voor nodig is. Hij zag afgelopen voorjaar met lede ogen aan dat het Lerarenregister werd uitgesteld. ‘Hoe gaan duizenden talendocenten zich voorbereiden op een nieuw curriculum, als het register niet verplicht is? Ze moeten veel te veel uren werken, ze hebben er geen tijd voor. Een verplicht Lerarenregister zou een uitstekende basis zijn om goede nascholingsprogramma’s te ontwikkelen.’
De Zeeuw heeft ten slotte nog wel een wens. Waarom gaan we de prestaties bij mvt voortaan niet benoemen zoals heel Europa dat doet: in de normen van het Europees Referentiekader (ERK)? ‘Want wat betekent een 7 voor Duits nou als je over de grens gaat? Of als je van groep 8 naar de brugklas of van vmbo naar havo gaat? Het zou helemaal geweldig zijn als leerlingen bij de talen niet meer worden ingedeeld per schoolniveau, maar per ERK-niveau.’
Tweetalige groei
Belangstelling voor mvt is er wel in Nederland, maar vooral buiten de reguliere kanalen en vooral voor Engels. Het aantal leerlingen dat tweetalig Nederlands/Engels onderwijs volgt, groeit bijvoorbeeld nog steeds, met name in vmbo en havo. Dat blijkt uit het rapport Tweetalig onderwijs in het voortgezet onderwijs van het Nuffic, de Nederlandse organisatie voor internationalisering in het onderwijs. Engels profiteert, Duits maar in een enkel geval (bijvoorbeeld op de Rehoboth-mavo in Hoogezand). En de kwaliteit van dat onderwijs is niet overal hetzelfde: de taaldidactische focus van vakdocenten blijft beperkt, blijkt uit onderzoek, ze geven bijvoorbeeld weinig feedback op de taal van hun leerlingen.In schooljaar 2017/2018 boden 119 vo-scholen tto (Engels) aan, vooral in het vwo (120 afdelingen), maar ook in havo (63 afdelingen) en vmbo (31 afdelingen). De groei was het sterkst op de havo (28,9%), gevolgd door het vmbo (9,9%). In totaal volgden vorig jaar 36 duizend leerlingen tweetalig onderwijs. Het waanidee dat meer onderwijs in een vreemde taal schadelijk zou zijn voor de Nederlandse taalbeheersing, lijkt eindelijk verdwenen.
Ook het aantal leerlingen dat extra talencertificaten haalt, groeit jaarlijks. Afgelopen schooljaar haalden 2.422 leerlingen hun Goethe-certificaat (Duits) en 2.911 DELF (Frans). Hoeveel leerlingen precies hun Cambridge-certificaat (Engels) haalden is onduidelijk, maar dat loopt in de duizenden per jaar. Voor deze lessen worden scholen niet gefinancierd en rekenen ze vaak een extra ouderbijdrage. In de Wet op het vo staat overigens dat onderwijs in het Nederlands wordt gegeven (artikel 6a). Minister Van Engelshoven overweegt slechts aanpassing van de Wet op het hoger onderwijs.
Werk meer samen
Zo bundel je effectief de mvt-krachten:
Spreek met secties af dat jullie allemaal doeltaal/voertaal hanteren. Dan vinden leerlingen het normaal.
Wees als docent niet bang om de taal te spreken. Je mag best fouten maken. Het gaat om communicatie, niet om perfect Cambridge English.
Ga eens kijken bij collega’s en overleg met eerste- en tweedegraads leerkrachten.
Dit artikel verscheen in Didactief, oktober 2018.
Lees ook Curriculum in 7 haltes, Didactief, juni 2018.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven