Nieuws

Onderwijsraad: verlaag werkdruk met meer focus en meer geld

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 25-03-2021 Gewijzigd op 25-03-2021
Beeld Wilbert van Woensel
Laat leraren minder lesuren draaien en geef hen meer tijd voor onderwijsontwikkeling. Verminder de administratieve lasten en neem afscheid van de idee van één leraar per klas. En last but not least: overheid, investeer structureel in meer handen in en om de klas. Op deze manier zijn de werkdruk én het lerarentekort te tackelen, aldus de Onderwijsraad in het vandaag verschenen adviesrapport Tijd voor focus. 



De raad heeft op verzoek van de Tweede Kamer advies uitgebracht over hoe de hoge werkdruk in het onderwijs aan te pakken valt. Misschien door leerlingen minder les te geven? hadden sommige Kamerleden al geopperd. Niet doen, luidt het klare advies van de raad. De relatie tussen onderwijstijd, onderwijskwaliteit en werkdruk van leraren is namelijk  onduidelijk, stelt de raad onder verwijzing naar het onderzoek in 2020 door CAOP.
In Tijd voor focus kiest de raad dan ook voor een andere oplossing: leraar, ga terug naar je leest. En die leest is: het geven en ontwikkelen van onderwijs. Alle daar in de loop der jaren bijgekomen ballast moeten we er weer afpellen. Dat betekent niet dat de raad pleit voor een terugkeer in de tijd. Hij schildert juist een moderne schoolomgeving waarin begrippen als gedeeld leiderschap, co-teaching en gezamenlijke doelen en ambities centraal staan. Niet de leraar als koning in de klas, maar als teamspeler en reflective practioner.


Hoe het zo gekomen is

Het adviesrapport focust op het basisonderwijs (want anders vergelijk je appels met peren), maar, zo schrijft de raad, andere sectoren kunnen er vast ook wat van hun gading vinden. De hoge werkdruk zullen ze zeker herkennen. Leraren werken meer dan gemiddeld over en vinden hun werk vaak emotioneel belastend (zie ook kader).

 

Cijfers over werkdruk

Leraren in het basisonderwijs werken vaker dan in andere (onderwijs)sectoren soms of regelmatig over (84,7% in het po versus 72,5% in het overige onderwijs en 70,8% in andere sectoren). Gemiddeld gaat het om 4,3 uur per week. Ook hun werkdruk is hoger en ze vinden het werk emotioneel meer belastend dan collega’s in andere (onderwijs)sectoren.
Vergeleken met hun collega’s in andere landen is het plaatje al niet veel rooskleuriger. Nederlandse basisschoolleraren blijken kampioen in administratie: ze besteden hieraan bijna twee keer zoveel tijd als hun buitenlandse collega’s in andere Europese landen (4,3 versus 2,6 uur per week). Ze geven meer lesuren (gemiddeld 25,4 versus 23,7 uur), maar steken minder tijd in de lesvoorbereiding (5 versus 6,6 uur) en nakijkwerk (3,6 versus 4,0 uur).



Het lerarentekort maakt het er niet beter op. Werkdruk en lerarentekort houden elkaar in een beklemmende greep, want hoe veeleisender het werk, hoe minder aantrekkelijk. Dat geldt niet alleen voor nieuwkomers, maar ook voor zittende mensen: zo’n 12% van de werknemers in het onderwijs is actief op zoek naar ander werk en van de starters is na vijf jaar 18% afgehaakt.
Dit alles zet de continuïteit en kwaliteit van het onderwijs onder druk. Waar het Nederlandse onderwijssysteem voorheen tot de beste van Europa behoorde, is dat nu niet meer het geval. ‘De dalende resultaten wijzen er sterk op dat niet alle talenten optimaal benut worden en leerlingen gedurende hun schoolloopbaan tegen drempels blijven aanlopen’, aldus de raad.
Hoe is het allemaal zover gekomen? De raad schetst hoe de ‘pedagogisering’ van het onderwijs de afgelopen decennia alleen maar is toegenomen. Daarmee doelt hij op de verbreding van inhoudelijke onderwijsdoelen, ofwel de druk op scholen vanuit de samenleving om bij te dragen aan de oplossing van maatschappelijke problemen, van passend onderwijs tot een gezonde levensstijl, van burgerschap tot duurzaamheid en van leren plannen tot goede manieren.
Daarnaast is de verantwoording van onderwijsopbrengsten gegroeid, met vooral meer administratieve taken voor leraren: ze nemen vergeleken met enkele decennia terug bijvoorbeeld vaker toetsen af, registreren vaker resultaten en evaluaties van leerlingen en ze onderhouden intensiever contact met ouders (die zich steeds vaker gedragen als consumenten) en schoolleiding.
Ga er maar aan staan. Om de negatieve spiraal te doorbreken pleit de raad voor actie op twee fronten: leraren en schoolleiders moeten meer focus aanbrengen in hun werk en de rijksbekostiging voor onderwijs moet structureel omhoog. Want zoals de onderzoekers van McKinsey vorig jaar ook al constateerden: aan ambities voor onderwijs is bij de overheid geen gebrek, alleen de boter bij de vis ontbreekt nog.


Weg met de eenlingen  

Zoals gezegd moeten leraren zich volgens het raadsadvies weer gaan concentreren op hun kerntaken, het geven en ontwikkelen van onderwijs. ‘Hiervoor is focus nodig: leraren(teams) moeten hun prioriteiten scherper stellen, hun werkzaamheden beter verdelen en deze gerichter uitvoeren’, schrijft de raad.
Elke school zou helder in kaart moeten brengen wat er nodig is voor goed onderwijs, hoeveel tijd dat kost en wie wat doet. En dan niet als in Piet draait groep 6 en Fatima groep 3. Want we moeten af, vindt de raad, van het idee van één leraar die verantwoordelijk is voor één groep. Door de vele deeltijders is dat ook niet meer de praktijk, maar het denken in groepen is nog wel alomtegenwoordig. Leraren in Nederland besteden relatief weinig tijd aan teamwerk en gesprekken met collega’s in de school.
De raad vindt zo’n ‘individualistische beroepsbeeld’ niet meer van deze tijd en pleit daarentegen voor taakdifferentiatie en het benutten van ieders interesses en sterke kanten: ‘Bekijk per activiteit welk type professional daarvoor de aangewezen persoon is. (…) Zo kan de ene leraar zich meer toeleggen op de individuele begeleiding van leerlingen en de andere meer op onderwijs ontwerpen. Het kan ook betekenen dat de ene leraar meer lesuren verzorgt dan de andere terwijl ze dezelfde aanstellingsomvang hebben.’
Het runnen van een klas is geen eenmansbedrijf meer, maar een samenwerking tussen professionals die zich laten seconderen door onderwijsassistenten, vakleerkrachten, orthopedagogen, ict’ers, ouders en andere ondersteuners. Zo hoeven leraren zich niet meer bezig te houden met zaken als cijfers invoeren, rijouders voor excursies regelen, nieuwsbrieven maken, ouderavonden, kerstvieringen of sportdagen organiseren, de klas vegen of problemen met het digibord oplossen.
 

Minder lesuren

De raad adviseert om leraren minder lesuren te laten draaien en meer tijd voor onderwijsontwikkeling. Veel basisscholen houden nog ten onrechte vast aan de norm van 940 lesuren voor leraren die voltijds werken. Geen wonder dat zoveel leraren kiezen voor een deeltijdbaan, lees je tussen de regels van het rapport door. Dat zou niet nodig hoeven zijn, want volgens de laatste cao (2019/20) kunnen leiding en leraar het aantal lesuren in overleg vaststellen en zo de werkdruk in de bedwang houden.
De raad rekent zich daarbij al een beetje rijk: ‘Als de werkdruk omlaag gaat, zal een aantal deeltijders graag meer uren gaan werken. Eén voltijdleraar is goedkoper dan twee leraren die elk 0,5 fte werken. Als de werkdruk vermindert, zal ook het verzuim afnemen, wat eveneens kosten bespaart.’ Of dat echt gebeurt, is maar de vraag. Nederlandse vrouwen, in het basisonderwijs oververtegenwoordigd, werken vaker in deeltijd dan in andere landen. Die keuze lijkt eerder ingegeven door de wens tijd voor het gezin te hebben dan uit vrees voor werkdruk.
Maar minder lesuren schept inderdaad meer ruimte voor die andere kerntaak, de voorbereiding, evaluatie en ontwikkeling van lessen. Die komt door alle drukte nu vaak in de knel. ‘Daardoor vallen leraren terug op een routinematige aanpak. Of ze steken wel tijd in lesontwerp en voorbereiding, maar laten de evaluatie schieten. Zo komen ze niet te weten wat wel en niet goed werkt en dat kan ten koste gaan van de kwaliteit van het onderwijs.’
Als leraren zich weer over die taak mogen buigen, komt dat niet alleen de onderwijskwaliteit, maar ook het werkplezier en de aantrekkelijkheid van het beroep ten goede, stelt de raad. Zeker als je ook de administratieve lasten fors omlaag schroeft, want die taak zorgt voor veel stress en werkdruk. De raad wijst er nog maar eens op dat scholen van de inspectie en overheid minder moeten dan ze denken.

 

Professionele cultuur

Een heldere focus op welke taken wel en niet nodig en belangrijk zijn, vraagt om schoolleiders die een professionele cultuur weten te stimuleren. Een werkklimaat waarin teamleden veel samen praten over didactiek en pedagogiek, van elkaar (willen) leren en waarin het benutten van kennis uit onderzoek business as usual is. Dat is nu vaak nog niet het geval, constateert de raad. Het gesprek in de lerarenkamer gaat vaker over organisatorische zaken en lesmaterialen dan dat het vakinhoudelijk de diepte in gaat.
De raad bepleit transformatief (gedeeld) leiderschap: betrek als schoolleider leraren nadrukkelijk bij beleidskeuzes en geef hen de leiding over specifieke onderdelen (zoals het taalonderwijs).
De schoolleiders bewaken de focus en de samenhang van werkzaamheden. Het is aan hen ervoor te zorgen dat leraren zich daadwerkelijk aan hun kerntaken kunnen wijden. Door extra handen te regelen, maar ook door aanpakken te standaardiseren (zo ziet bij ons een rapport eruit, zo voeren wij hier een oudergesprek). Dat zorgt voor gezamenlijkheid, duidelijkheid en rust in de organisatie. Voor focus dus.
Die focus moet er ook zijn in het aanknopen van externe contacten: zeg ja tegen alles wat past bij de koers van de school en vorm als schoolleider een buffer voor alle ongewenste druk van buitenaf, of dat nu veeleisende ouders zijn of een schoolbestuur dat vaker volgtoetsen wil laten afnemen dan de school zelf wenselijk acht. ‘Zo zorgt de schoolleider dat leraren binnen de school hun werk kunnen doen zonder een voortdurend appel van buiten om zich in te zetten voor zaken die zijzelf niet van groot belang achten voor de ontwikkeling van leerlingen.’


Boter bij de vis

Bovenstaande kan allemaal niet of nauwelijks gerealiseerd worden zonder meer menskracht en dus meer investeringen in het onderwijs. De overheid kan ook, zo merkt de raad fijntjes op, haar ambities  omlaag schroeven, maar wie gaat voor de brede maatschappelijke opdracht voor scholen, moet boter bij de vis serveren.
De raad noemt geen concrete bedragen, maar stelt dat de werkverdelingsplannen van de scholen inzicht zullen geven wat een reële tijdsinvestering van leraren en ondersteuners is voor alle taken. De raad pleit ook voor meer zeggenschap van het schoolteam over de besteding van het extra geld, zodat dit echt naar werkdrukverlaging of meer personeel gaat. Des te belangrijker is daarom de voorgenomen wijziging van de Wet medezeggenschap op scholen, waardoor MR-leden instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting krijgen. Zo kunnen leraren en leiding echt samen bepalen waar ze voor gaan en staan. ‘De raad geeft de voorkeur aan deze weg van inspraak over de groepsgrootte op een individuele school, boven het instellen van een landelijke (maximum) norm voor de klassengrootte.’
De raad hecht met andere woorden aan zelfbeschikking door scholen en ontraadt de overheid om via doelsubsidies te veel te sturen. Die kunnen hooguit benut worden om vernieuwing aan te jagen, zoals in de experimenten Regelluwe scholen en Ruimte in Onderwijstijd.

 

Meer Didactief-artikelen lezen? Neem een abonnement en ontvang 10 nummers per jaar en online toegang tot alle artikelen vanaf 2003. 

Verder lezen

1 Revolutionair appèl uit onverwachte hoek

Click here to revoke the Cookie consent