In het kader van de Landelijke evaluatie Passend onderwijs hebben onderzoekers van de CED-Groep zich het afgelopen halfjaar verdiept in dertig individuele casussen. Leerlingen van vlees en bloed, wier situatie door scholen als complex werd aangemerkt. Tien in het basis, tien in het voortgezet en tien in het middelbaar beroepsonderwijs: thuiszitters, leerlingen met veel verzuim of met een autismespectrumstoornis, met externaliserend probleemgedrag, gecombineerde problematiek of dubbele diagnoses.
Uit gesprekken met ib’ers, leerkrachten, schoolleider/opleidingsmanagers, ouders en soms ook de leerling of student zelf, blijkt dat iedereen serieus zoekt naar een passend aanbod. Maar toch kunnen scholen domweg niet altijd aan de benodigde en gewenste ondersteuningsbehoefte voldoen. Hoe komt dat?
In het basisonderwijs komt het nogal eens voor dat leerkrachten onvoldoende open zijn over hun eigen handelingsverlegenheid, omdat zij dit als een zwakte beschouwen. Zij vinden vaak dat zij alle leerlingen een passend aanbod moeten kunnen bieden.
Daarbij komt dat van leerlingen die instromen in het po vaak nog onbekend is of en welke onderwijs-ondersteuningsbehoefte zij hebben. Voor de leerkracht is het inrichten van passend aanbod dan een puzzel die lang niet altijd opgelost kan worden.
Neem bijvoorbeeld de leerling die vanaf groep 1 problematisch gedrag vertoont. Ook de thuissituatie is problematisch. De school besluit de leerling in de klas houden, terwijl de moeder die het probleemgedrag ook thuis ziet, extern een diagnose laat stellen. Die luidt angst- en persoonlijkheidsstoornis.
De school organiseert ondersteuningsaanbod op gedrag en het kind krijgt buiten de school traumabegeleiding. Maar zijn gedrag verbetert niet en de leerling wordt onhoudbaar in de klas (en thuis). Volgens de GGZ werkt het onderwijsaanbod zelfs contraproductief bij de leerling.
De school is geschokt door deze mededeling en vraagt een toelaatbaarheidsverklaring aan voor cluster 4 onderwijs. Er is geen plek beschikbaar op een nabijgelegen so-cluster 4 school. Ondertussen wordt de situatie zowel op school als thuis steeds problematischer. Uiteindelijk wordt het kind uit huis geplaatst en gaat het in behandeling bij een centrum voor kinderpsychiatrie.
Het kan ook goed gaan… Een leerling die is gestart in het reguliere onderwijs, komt bijvoorbeeld door ADHD en bijkomende gedragsproblemen (zoals uitdagend gedrag, het zoeken van conflicten en snel boos worden) in het cluster 4 onderwijs terecht. Met medicatie en het bewust werken aan gedragsdoelen en dagplanning, verdwijnen de problemen en wordt het kind teruggeplaatst naar het reguliere onderwijs, op een andere basisschool.
De moeder vindt het fijn dat de nieuwe school anders en fris kijkt naar haar kind. En hoewel hier niet alles vlekkeloos verloopt (de ib’er is pas in een laat stadium op de hoogte gesteld van de terugplaatsing) gaat het tot nu toe goed. De huidige school houdt nauwlettend in de gaten hoe het gaat met de leerling en heeft achtervang geregeld. De cluster 4 school biedt haar reguliere collega´s consultatie aan en de school kan ook terecht bij het samenwerkingsverband voor een arrangement. Bovendien is er nog een geldige toelaatbaarheidsverklaring zodat – indien nodig – de leerling teruggeplaatst kan worden naar het speciaal onderwijs. Groot pluspunt in deze casus is de stimulerende thuissituatie met betrokken ouders.
In het voortgezet onderwijs speelt dat de vakleerkrachten vaak niet op de hoogte zijn van de extra onderwijs-ondersteuningsbehoefte van een leerling. Soms willen ze zich daar ook niet in verdiepen: zij hebben ‘een vak te geven’ en zijn ‘geen begeleiders’. Er is in de praktijk weinig kennis van (gedrags)problemen. In het geval van een extra ondersteuningsbehoefte wordt vaak een standaardpakket gehanteerd zoals een huiswerkklas of hulp bij plannen en structureren. In enkele gevallen ligt het aanbod tegen behandeling aan en is het op de vo-school niet te organiseren.
Neem bijvoorbeeld een leerling die vanuit het sbo een vmbo-school instroomt. Hij heeft een beneden gemiddelde intelligentie en gebruikt medicatie voor een stoornis in het autistisch spectrum. Hij is beperkt zelfredzaam, snel in paniek en hij is bang om fouten te maken. De vmbo-school heeft wel een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC), waar de leerling dan ook de meeste vakken volgt. Enkele vakken volgt hij echter op de reguliere vestiging.
De leerlingbegeleider van het OPDC geeft aan dat het eigenlijk niet meer gaat omdat de leerling iemand nodig heeft die altijd naast hem staat en hem stapje voor stapje begeleidt. En dat is niet te doen. Er is goed contact met de ouders van de leerling die zijn capaciteiten hoger inschatten dan de school. Het OPDC ondersteunt vakleerkrachten in hun omgang met de leerling. Deze zijn daar niet onverdeeld positief over, omdat zij zoals een van hen zegt ‘een bak met nog dertig andere kinderen´ hebben. Volgens het OPDC is de grens van Passend onderwijs bereikt en is afstromen naar praktijkonderwijs onontkoombaar.
In het mbo is Passend onderwijs een jaar later ingevoerd dan in het PO en VO. Uit de casussen blijkt dat het aanbod hier sterk gerelateerd is aan de diagnose. Bij instroom wordt een kandidaat student gevraagd of hij/zij extra ondersteuningsbehoefte heeft. Als dat het geval blijkt, staat er een standaard aanpak klaar voor de student, vaak bestaande uit studiebegeleiding, leren plannen en structureren.
Opvallend is dat veel aankomend studenten een diagnose of ondersteuningsbehoefte verzwijgen. Dit leidt er toe dat de opleiding meestal pas na verloop van tijd inzicht krijgt in de problematiek. Zo gaan kostbare maanden verloren.
Een ander aspect dat alleen is gevonden in het mbo, betreft de inzet van begeleiders: de grens tussen onderwijsondersteuning en schoolwerk overnemen, vervaagt. Met de beste intenties zijn begeleiders geneigd de student zo intensief te begeleiden dat goede studieresultaten worden behaald en de student de opleiding met succes kan afronden. Ten slotte komt het in het mbo ook regelmatig voor dat tijdens de stage in het derde jaar pas blijkt dat de student door zijn beperkingen niet beschikt over de juiste beroepshouding en -competenties waardoor hij of zij niet geschikt blijkt voor het vak waarvoor hij wordt opgeleid.
Een student in het laatste jaar van de BOL opleiding Bouw en Infra niveau 4 loopt bijvoorbeeld vast bij de schrijfopdrachten. Hij is dyslectisch, heeft daarvoor trajecten gevolgd en er is onderzoek gedaan naar zijn taal-spraak niveau. Hij voldoet niet aan de criteria die cluster 2 onderwijs stelt ten aanzien van de auditieve en communicatieve stoornissen en beperkingen.
De mentor waarschuwt dat de student zijn opleiding niet zal halen zonder begeleiding, vanwege zijn beperkte verbaliteit en schrijfvaardigheid. Hij beoordeelt zijn cijfermatige en technische aanleg tegelijkertijd juist als erg sterk. De opleiding doet er nu alles aan om de student er doorheen te slepen en geeft hem intensieve, individuele begeleiding, onder andere op het schrijven van werkstukken.
Niet iedere mbo-student heeft zoveel geluk. Een student Maatschappelijke Zorg aan het begin van haar derde studiejaar lijdt aan een syndroom dat pijn veroorzaakt en haar zo verzwakt dat ze slechts enkele uren per dag onderwijs kan volgen. Ze heeft al twee jaar een aangepast rooster en is zeer te spreken over de flexibiliteit van de opleiding.
Knelpunt blijkt nu echter de stage: haar fysieke gesteldheid is zo slecht dat ze de stage alleen in een lichte variant – enkele uren per dag in een verzorgingshuis - kan uitvoeren. Ook de zorgvaardigheden die bij de opleiding horen, zijn voor haar nauwelijks te doen. Wel haalbaar voor deze student zijn enkele begeleidende vaardigheden, maar die zijn niet voldoende voor een volwaardig diploma.
De student zoekt een oplossing in (nog) meer thuisstudie. Maar omdat samenwerken een belangrijk onderdeel van de opleiding is, aarzelen zowel de ambulant begeleider als de opleidingsmanager.
Het doel van Passend onderwijs was om voor zoveel mogelijk leerlingen regulier onderwijs mogelijk te maken. Er worden veel inspanningen geleverd, maar in individuele, complexe gevallen waarbij er meerdere problematieken spelen, blijkt een passend aanbod toch lastig of niet haalbaar.
In de onderzochte casussen ging het om bepaalde gedragsproblematiek in relatie tot handelingsverlegenheid, onduidelijkheid over de ondersteuningsbehoefte bijvoorbeeld omdat er (nog) geen diagnose was gesteld in het basisonderwijs of de afstand tot de leerling groot was in het voortgezet onderwijs, verzwijgen van problematiek door studenten in mbo en de haalbaarheid van een bepaalde opleiding (met name in mbo).
Maar er is ook goed nieuws. In één onderzochte casus was er sprake van terugplaatsing van een leerling van speciaal naar regulier onderwijs, wat erop wijst dat met de juiste ondersteuning Passend onderwijs in sommige (individuele) gevallen een positieve uitwerking heeft.
Meer lezen? Kijk op www.evaluatiepassendonderwijs.nl en downloadt het rapport.
1 Passend onderwijs zit nog niet lekker
2 Bureaucratie nog niet minder door Passend onderwijs
3 Samenwerkingsverbanden tevreden met voortgang passend onderwijs
4 Passend onderwijs op de werkvloer?
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven