Uit het peilingsonderzoek blijkt dat de rekenvaardigheid op orde is: 82% van de basisschoolleerlingen in groep 8 behaalt het referentieniveau (1F). In het speciaal basisonderwijs is het een ander verhaal, daar beheerst 15% van de leerlingen dit niveau.De resultaten in het basisonderwijs komen dicht in de buurt bij de ambities die de commissie Meijerink formuleerde bij de introductie van de referentieniveaus: 85% van de leerlingen moet aan het einde van het basisonderwijs 1F beheersen. Maar prestaties op het streefniveau 1S blijven achter bij de doelen: een derde van de basisschoolleerlingen en 2% van de sbo-leerlingen en haalt dit niveau, terwijl dit - volgens dezelfde commissie Meijerink- voor 65% van de basisschoolleerlingen haalbaar zou moeten zijn.
|
De Inspectie van het Onderwijs concludeert daarom dat veel leerlingen niet zo goed leren rekenen als ze in potentie zouden kunnen, en dat scholen teveel focussen op het halen van het referentieniveau in plaats van op het streefniveau. Met andere woorden, scholen leggen de lat te laag. Er valt volgens de inspectie winst te behalen door de lessen beter aan te laten sluiten op de (ambitieuzere) rekendoelen. Overigens gaat het in dit Peil-onderzoek om een ‘low-stakes toets’: voor leerlingen had deelname aan de toets geen consequenties (zoals zakken/slagen voor een examen). Op high-stakes toetsen (zoals de centrale eindtoets) zijn de resultaten gemiddeld genomen wat beter. Mogelijk verklaart dit de wat bescheiden prestaties.
In vergelijking met eerdere peilingsonderzoeken zijn 8ste-groepers wel wat beter gaan rekenen dan in 2011. Dit positieve beeld staat niet op zich en is vergelijkbaar met andere grootschalige onderzoeken naar rekenvaardigheden in het basisonderwijs zoals TIMSS. Het lijkt er dus op dat Nederlandse basisschoolleerlingen wel beter gaan rekenen. In het speciaal basisonderwijs zijn de rekenprestaties van leerlingen de afgelopen jaren gelijk gebleven; door deze trends zijn de verschillen in rekenvaardigheden tussen basis- en speciaal basisonderwijs wat toegenomen.
Hoe meer zelfvertrouwen in rekenen,
hoe hoger de rekenprestaties
Tot slot is in kaart gebracht welke factoren –kenmerken van leerlingen, leraren, scholen of het onderwijsleerproces- samenhangen met rekenprestaties. Dan blijkt dat vooral het zelfvertrouwen van leerlingen in de eigen rekenvaardigheden positief samenhangt met rekenprestaties: hoe meer zelfvertrouwen in rekenen, hoe hoger de rekenprestaties. Jongens rekenen daarnaast (iets) beter dan meisjes, dat geldt ook voor leerlingen die thuis vaak of altijd Nederlands spreken. Maar deze beide effecten op rekenprestaties zijn klein tot verwaarloosbaar. Ook leerkracht- en schoolkenmerken spelen een bescheiden rol: het zelfvertrouwen van de leerkracht in de eigen didactische vaardigheden, of de rekenmethode past bij de leerkracht en de (ervaren) prestatiegerichtheid van het schoolklimaat hebben een significante, maar (verwaarloosbaar) kleine samenhang met de rekenprestaties van leerlingen. Dat geldt ook voor leskenmerken zoals de gebruikte rekenmethode en de inzet van zelfstandig werken in de rekenles. Deze uitkomsten zijn in lijn met eerdere (peilings)onderzoeken naar rekenvaardigheden. Al met al kun je stellen dat de ene rekenaanpak niet per se beter werkt dan de andere, als je het maar goed doet.
Wat wel helpt, volgens de inspectie is de (structurele) inzet van een rekencoördinator op school. Dat kan het rekenonderwijs een kwaliteitsimpuls geven, maar dat gebeurt nog niet overal: uit het peilingsonderzoek blijkt dat 61% van de scholen een rekencoördinator inzet. Waar dat gebeurt, wordt het gewaardeerd: het merendeel van de leraren voelt zich door de rekencoördinator op school ondersteund.
Het verschil tussen 1F en 1SRekenvaardigheden zijn onderverdeeld in verschillende rekendomeinen: Getallen, Verhoudingen, Meten/Meetkunde en Verbanden. Binnen het domein Getallen kan een leerling op niveau 1F bijvoorbeeld de waarde van een getal op een getallenlijn bepalen aan de hand van het aantal posities tussen twee andere getallen. 1S-leerlingen kunnen getallen afronden op een duizendtal. Binnen het domein Meten en Meetkunde kunnen leerlingen op 1F-niveau een driedimensionaal beeld koppelen aan een plattegrond. Zij kunnen vervolgens aangeven vanuit welke positie op de plattegrond het driedimensionale beeld is gemaakt. Op 1S-niveau kan een leerling maten herleiden (bijvoorbeeld als het gaat om milliliters, centiliters, deciliters en liters). Ze kunnen bij wisselende maten én hoeveelheden aangeven wat het meeste is. Binnen het domein Verbanden zijn leerlingen op referentieniveau 1F bijvoorbeeld in staat om een staafdiagram met ontbrekende gegevens af te lezen en eenvoudige verhoudingen tussen twee staven te bepalen (zoals een verdubbeling of halvering). Op 1S-niveau kunnen leerlingen een wat complexere tabel aflezen, zoals een reisschema van de trein. En daarmee uitrekenen hoe lang de treinreis duurt in uren en in minuten. |
Voorbeeld 1F-opgave Meten en MeetkundePieter heeft een foto in zijn straat gemaakt. Waar stond hij? Zet een rondje om de letter bij het goede antwoord. |
Voorbeeld 2F-opgave Meten en meetkunde:Waar zit de meeste melk in? Kies uit A, B, C, of D. |
Buisman, M., Kuijper, S., Hickendorff, M., Kuijpers, R.E., Keuning, J., Walet, L., Meijer, J., Ankersmit, M. & Kronenburg, F. van (2021). Rekenvaardigheden in het (S)BO https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/themarapporten/2021/04/09/peil.rekenen-wiskunde-einde-s-bo-2018-2019 .Technisch rapport Peil.onderwijs Rekenen-Wiskunde einde (speciaal) basisonderwijs 2019. Amsterdam: Kohnstamm Instituut.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven