Sommigen beweren dat de school vooral van de overheid is. Wie betaalt, bepaalt, nietwaar? Dat de overheid graag bepaalt wat er moet gebeuren, maken professionals in het onderwijs dagelijks mee. Uit recent onderzoek van de AOb blijkt dat driekwart van de schoolleiders en leraren extra werkdruk ervaart door de controles van de Onderwijsinspectie. De invoering van passend onderwijs heeft de verantwoordelijkheid meer bij scholen zelf gelegd, maar leraren ervaren in de praktijk juist verantwoordingsdruk. De overheid vindt het ook nodig om meer toetsen in te voeren, zoals de rekentoets en de verplichte eindtoets in het basisonderwijs. Hiermee is het 'wat' steeds bepalender voor de koers van scholen, niet in de laatste plaats omdat de bekostiging er direct of indirect van afhankelijk is.
De gemeente Amsterdam vindt bovendien dat zij moet bepalen welk kind naar welke school gaat. Er is besloten tot een centraal aanmeldingsbeleid. Blijkbaar vindt de gemeente dat de vrije schoolkeuze niet aan ouders besteed is. Het maakbaarheidsdenken is soms ook bij wethouders doorgeschoten.
Het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie heeft een aantal maanden geleden de bundel De school van de burger gepresenteerd. Het voorstel is om al het onderwijs 'bijzonder' te maken. Allereerst omdat onderwijs nooit neutraal is, er ligt altijd een visie ten grondslag aan een schoolgemeenschap. Maar nog belangrijker is dat het eigenaarschap van scholen sterker bij de samenleving komt te liggen. Als de overheid een stap terug doet, wordt de school weer van de docenten, schoolleiders, ouders en leerlingen. Zij bepalen wat goed onderwijs is. Dat is niet te vatten in cijfers of resultaten.
De overheid zorgt voor de randvoorwaarden. Kunnen scholen goed functioneren, dus ook kleine scholen? Hebben scholen voldoende middelen om ambulante begeleiding in huis te houden voor de ondersteuning van zorgleerlingen? Zit de overheid scholen niet in de weg met administratieve verantwoordingsdruk?
Misschien is een nog betere vraag voor wie de school is. Daar kan niemand het mee oneens zijn: de leerlingen, onze kinderen. Vanuit dat perspectief is er alle reden om iets te doen aan de vele thuiszitters, die ondanks het stelsel van passend onderwijs nergens terecht kunnen. Of aan te grote klassen, waardoor individuele talenten onvoldoende ontplooid kunnen worden. Hierbij denk ik aan leerlingen die (volgens de heersende opvatting) niet excellent zijn, het tempo niet kunnen bijbenen of aan kinderen met een beperking. We moeten ook iets doen aan de doorgeslagen focus op toetsen, waardoor het resultaat of de prestatie belangrijker lijkt dan de ontwikkeling van het kind. De oplossingen voor al deze uitdagingen zie ik als een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De overheid moet echter niet in de reflex schieten om op de stoel van de professional te gaan zitten.
Joël Voordewind is Tweede Kamerlid voor de ChristenUnie.
Dit artikel is verschenen in de rubriek 'Rondom het Binnenhof' van Didactief, mei 2015.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven