Naast de ik staat een wij – wanneer zien politici dat?

Tekst Ron Bormans
Gepubliceerd op 05-04-2018
Politici bedrijven identiteitspolitiek. Mensen met elkaar verbinden doen ze nog nauwelijks. Het onderwijs plukt er de wrange vruchten van, constateert Ron Bormans.

Ik ben man. Ik ben kaal. Ik ben blank. Ik ben heteroseksueel. Ik ben vader. Ik ben bestuurder. Ik ben een oude katholiek. Ik kan goed fietsen. Ik ben Limburger, ooit Prins Carnaval. Ik ik ik. Ik, Ron Bormans, plaats mijzelf graag in hokjes. Want ik wil, net als iedereen, heel specifiek íéts zijn. Daardoor komt de eigen identiteit echter voorop te staan – niet wat mij verbindt met anderen. En als niets ons nog samenbrengt, dan hoeft er maar dít te gebeuren of de boel spat uit elkaar. Als maatschappij verliezen we dan onze kracht.

Politici werken dat in de hand. Ze bedrijven identiteitspolitiek. Neem het CDA. Die partij heeft het graag over de joods-christelijke waarden van Nederland, maar sluit daarmee driekwart van de samenleving uit. En welke normativiteit gaat er uit van het „doe normaal” van de VVD? Of van Leefbaar Rotterdam dat de Turkse groenteboer liever ziet vertrekken, zodat de buurt weer „van ons” wordt? Kijk naar D66. Dat adoreert Europa, terwijl Europa in de ogen van velen staat voor alles wat fout is. Of naar de bakfietsidentiteit die GroenLinksers zichzelf aanmeten. Neem de mensen van Denk. Zij prediken inclusiviteit, terwijl ze op hetzelfde moment uitsluiten.

Bijna elke politieke partij doet een beroep op identiteit om zogenaamd te verbinden, maar sluit daarmee in feite juist uit. Want ze koppelen identiteit niet aan gezamenlijke verhoudingen of aan samen opereren. Het is ik ik ik.

U wilt het concreter? Dan zeg ik u graag dit. Op de Hogeschool Rotterdam hebben wij 36.000 studenten en 4.000 medewerkers. En iedere dag zien wij dat zij zozeer met de eigen, particuliere identiteit bezig zijn, dat ze elkaar niet meer accepteren. En politici stimuleren dus dat gedrag.

Docenten zien het meer en meer aan de oppervlakte komen, overal in Nederland, hoor. „Alle gebeurtenissen in de wereld zijn een uitdrukking van het zionistisch complot”, zeggen leerlingen dan. Of: „Homoseksualiteit is verdorven.” En: „Die buitenlanders horen hier niet.”

Een politicus kan daarop antwoorden: „Laten we elke dag het volkslied in de klas zingen.” Helpt niet. Ook de meer ruwe vorm van uitsluiten zoals „pleur op” en „minder, minder, minder” werkt niet. Net zomin als „Ik moet de eerste Rus nog tegenkomen die zijn fouten zelf rechtzet”. Zulke politici pogen allemaal op de korte termijn politieke winst te boeken – maar de gevolgen op langere termijn zijn desastreus. Mensen duiken alleen maar dieper weg in hun identiteit. En het creëert angst.

Studenten ervaren zo de ruwheid van de politiek. En dat maakt dat wij, het onderwijs, voor een flinke opgave staan. Natuurlijk, we kunnen de student disciplineren, als hij/zij iets zegt wat niet ‘normaal’ is. Ga jij de klas maar uit, want dat soort praat hoort hier niet. Alleen schiet niemand daar iets mee op.

We kunnen ook proberen studenten hun eigenheid te gunnen én gelijktijdig te socialiseren. Zoals onze docent Jean- Marie Molina zegt: „Identiteit en achtergrondkenmerken kun je niet veranderen. Daarom doe ik een appèl op de onderlaag in onze relatie, op onze gemeenschappelijkheid. Ik kan de ander in de klas aankijken en vragen: ‘Is dat wel zo, zoals je dat nu zegt? Vertel eens?’ Dan hebben we een gesprek. Daarin hoeven we het niet met elkaar eens te zijn. Je mag zelfs iets onzinnigs zeggen. Dat gesprek mag dus best een normatief karakter hebben. Maar die normativiteit verdient een gemeenschappelijke ondergrond, een ondergrond die we kwijtraken, onder aanvoering van politici.”

De oplossing? Dat we ons voorzien van een nieuwe maatschappelijke grondslag: hoe gaan we met elkaar om? Dat we elkaar respecteren. Dat we beseffen dat democratie een groot goed is. Dat we bronnen raadplegen. Dat we niet zomaar het geklets van Facebook of wat de krant schrijft voor waar aannemen, maar dat we het controleren. Dat de moderne claim je eigen ‘ik’ te mogen etaleren samengaat met een even groot verantwoordelijkheidsgevoel voor het collectief.

De aanzet tot deze nieuwe grondslag komt niet altijd terug in de politiek. Wel in het onderwijs. Het onderwijs is immers een goede plek om te beginnen: een school is de plek waar mensen kunnen oefenen hoe te functioneren in de samenleving, hoe met elkaar om te gaan: democratisch en respectvol. Naast het koesteren van het ‘ik’ hoort een verantwoordelijkheid voor het ‘wij’ te staan.

De ander hoeft daarmee echt niet precies zo te zijn als die kale, blanke bestuurder die in een bespottelijke outfit de Mont Ventoux op fietst. Maar laten we het met elkaar bespreken: wat is er nodig om een burger te zijn en het cement van onze samenleving heel te houden? Het onderwijs pakt die handschoen op; we zouden ons geholpen voelen als de politiek dat ook zou doen.

Ron Bormans is voorzitter van het college van bestuur van Hogeschool Rotterdam.

Dit stuk verscheen 3 april 2018 in NRC.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent