Minister Bussemaker heeft positief gereageerd. Volgens haar gaat door die verzwaring op termijn het peil van het onderwijs omhoog en wordt per direct het imago van het docentschap verbeterd. Zij erkent hiermee, dat in de afgelopen decennia dat imago stevig is geërodeerd.
Daar moeten we het eens over hebben. En dan met name over de erosie die het ministerie van OCW bewust en stelselmatig via wet- en regelgeving veroorzaakt. Ik geef twee voorbeelden. Het eerste zit wat verstopt in de Wet op de onderwijstijd, die eind juni de Eerste Kamer passeerde. Ik bedoel het onderdeel van deze wet dat gaat over de onderwijskwaliteit. Er staat dat de leerling- en oudergeleding van de medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft met betrekking tot de kwalitatieve invulling van het onderwijsprogramma. Ouders en leerlingen moeten zich gaan uitspreken over de vraag of het onderwijs wel inspirerend, uitdagend en zinvol is.
Het is al moeilijk om leerlingen en ouders in de MR te krijgen. Maar bovendien gaat het hier over zaken die voor hen lastig zo niet onmogelijk te beoordelen zijn. Ook zijn er onderwijsactiviteiten die in hun ogen misschien weinig inspirerend en uitdagend zijn, maar daarom niet per se minder nodig. Ten slotte zijn er activiteiten die weinig líjken bij te dragen aan een zinvolle invulling van de studielast, maar toch zinvol kunnen zijn. Terecht constateerde de Raad van State dan ook, dat dit onderdeel van de wet in strijd is met het voornemen van de regering, om de invloed van de professionals op de invulling van het onderwijsproces te versterken. De Onderwijsraad sprak overigens onlangs nog uit, dat leraren en schoolleiders een grote mate van verantwoordelijkheid moeten kunnen dragen.
Het tweede voorbeeld is het recent aangenomen wetsvoorstel over het vernieuwde toezicht op de scholen door de onderwijsinspectie. Zij gaat zich bemoeien met het pedagogisch-didactisch proces in de klas. Zo moeten de gekozen lesactiviteiten een logische samenhang vertonen en moet de leraar duidelijke voorbeelden noemen die aansluiten bij de belevingswereld van de leerlingen. Ook dient hij werkvormen te gebruiken die de leerling activeren en moet hij op inspirerende wijze het leerproces in het schoolvak faciliteren. Verder dient de dialoog in de klas te worden gedomineerd door vragen van de leerling en moet de feedback van de docent meer gericht zijn op de vooruitgang van de leerling dan op correctie.
Dit staat er allemaal echt! En dit zijn nog maar enkele voorbeelden. In het nieuwe inspectiekader staan tientallen van dergelijke indicatoren van zogenaamd goed onderwijs.
Ik kan nog billijken dat de onderwijsinspectie met een stopwatch in het klaslokaal controleert of er geen onderwijstijd verloren gaat, vooruit. Maar wat mij betreft, is dat alles. Hoe haalt onze wetgever het zich in het hoofd om te bepalen welke pedagogische-didactische aanpak in de klas de juiste is, want dat is wat er feitelijk gebeurt. Accepteren artsen het, als een controleur van het ministerie van Volksgezondheid komt meekijken in de spreekkamer? Accepteren advocaten dat een controleur van het ministerie van Justitie voorschrijft hoe een verdachte wordt verdedigd?
De Tweede Kamer heeft besloten dat de eis van 1040 klokuren les weer uit de wet moet en het nieuwe kabinet wil gaan werken aan een nieuwe definitie van onderwijstijd. Bussemaker wil de toelatingseisen voor de lerarenopleiding verzwaren. We zijn dus op de goede weg. Nu nog het werk in het klaslokaal overlaten aan de professional. Laat de leraar uitmaken wat kwalitatief goed onderwijs is. Laat de inspectie op afstand de onderwijskwaliteit controleren en de schooldirectie aanspreken als die tekortschiet.
Gerard Olthof, rector Mencia de Mendoza Lyceum en onderwijsbestuurder, Breda.
Deze blog is in licht gewijzigde vorm eerder verschenen in de Volkskrant.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven