Onderzoek

Geschikt voor het vak?

Tekst Roeland van der Rijst, Marco Snoek & Jan van Driel
Gepubliceerd op 30-10-2015 Gewijzigd op 25-08-2017
Beeld Shutterstock
Dankzij instroomeisen kunnen lerarenopleidingen de beste studenten selecteren. Maar nu zijn die eisen nog vooral gericht op het kennisniveau. Moet dat anders?

De nieuwe instroomeisen voor de pabo zijn veel in het nieuws: ze hebben geleid tot een flinke daling van de instroom. Op sommige pabo’s is zelfs sprake van een halvering. Ook tweedegraads en eerstegraads lerarenopleidingen op hbo’s en universiteiten zijn aan het experimenteren met selectie ‘voor de poort’. Bezorgd vragen deskundigen zich af of er in de toekomst nog wel genoeg leerkrachten en docenten zijn.

Minder aandacht is er voor de focus van de instroomeisen. Samen met de reken- en taaltoets richten de eisen zich op het kennisniveau. Alle toekomstige pabo-studenten moeten minimaal havo-3- of vmbo-t4-niveau hebben voor de vakken aardrijkskunde, geschiedenis en natuur & techniek. En op veel larenenopleidingen voor het voortgezet onderwijs tonen studenten via deficiëntie-toetsen of hun kennis op peil is.

Maar moet er tijdens de selectie niet ook aandacht zijn voor de vraag of iemand geschikt is voor het beroep? Het gaat dan onder meer om de motivatie van aspirant-studenten, om de professionele houding en beroepsgerelateerde vaardigheden, zoals kunnen structureren en leidinggeven.

Onderzoekers van de Universiteit Leiden en de Hogeschool van Amsterdam keken in twee studies op lerarenopleidingen van hbo’s en universiteiten of een uitgebreidere selectie wenselijk zou zijn, maar ook of selectieprocedures geschiktheid voor het beroep überhaupt kunnen voorspellen. Dit laatste is niet vanzelfsprekend, ook al lijkt dat soms zo.

Een vooronderstelling in discussies over selectie is dat er criteria te definiëren zijn met een voorspellende waarde voor succes in de opleiding of het latere beroep én dat je die criteria zo kunt vertalen in een intake- of selectieprocedure dat uiteindelijk alleen de geschikte kandidaten overblijven. Uit onze literatuurreview van 61 internationale studies blijkt echter dat deze vooronderstelling geen stevige ondergrond heeft: er is in de context van lerarenopleidingen maar weinig onderwijswetenschappelijk onderzoek gedaan naar de voorspellende waarde van selectiecriteria en -instrumenten. We kunnen dus geen eenduidige uitspraken doen over welke selectiecriteria het beste voorspellen of een student de opleiding met goed gevolg zal afronden en of de student een goede leraar wordt.

Wat weten we wel

Wel is bekend dat academische prestaties, vaak bemeten aan de hand van behaalde cijfers, in de vooropleiding voorspellend zijn voor het succes op de academische component, zoals tentamens en kennistoetsen. Ze zeggen alleen niets of nauwelijks iets over het beroepsmatig handelen tijdens de opleiding (bijvoorbeeld in een stage) en na de opleiding.

Ook weten we dat een mix van criteria, en daarmee een mix van instrumenten, de grootste voorspellende waarde heeft. Het gaat dan naast kennistoetsen om groepsopdrachten, groepsinterviews en (les)simulaties, waarin persoonlijke kwaliteiten (zoals analytisch vermogen en leiderschap) en beroepsspecifieke vaardigheden (zoals communicatieve, interpersoonlijke en samenwerkingsvaardigheden) beoordeeld worden. In diverse landen is ervaring opgedaan met zulke, uitgebreidere selectieprocedures. Hierin was dus niet alleen aandacht voor het kennisniveau, maar ook voor motivatie, persoonlijke eigenschappen, professionele houding en beroepsgerelateerde vaardigheden.

Mix van criteria heeft grootste voorspellende waarde

Wenselijkheid

Voorstanders van selectie geven aan dat selectie kwaliteitsverhogend kan zijn, omdat je er zwakkere kandidaten mee uitsluit, zo blijkt uit onze inventarisatie onder 95 respondenten. De best presterende onderwijsstelsels, zoals het Finse stelsel worden per slot van rekening gekenmerkt door selectieve toelating tot de lerarenopleiding (zie ook het artikel over Finland op pagina 28, red.). Ook zou een uitgebreidere selectie voor de poort leiden tot een hoger opleidingsrendement, een beter imago en aantrekkelijkheid van de opleiding en het beroep. Er is alleen geen wetenschappelijk bewijs dat dit ook in Nederland het geval is. Tegenstanders van selectie vinden het vooral onwenselijk dat je mogelijk studenten uitsluit die wel goede leraren hadden kunnen worden.

Voorzichtig

Uit onze literatuurreview blijkt dat het meten van de geschiktheid voor het leraarsberoep geen kwestie is van een enkel instrument of criterium. In een selectieprocedure zullen er verschillende criteria beoordeeld moeten worden met verschillende instrumenten, en het liefst door meerdere beoordelaars. Dergelijke ‘assessments’ stellen dan ook hoge eisen aan de kwaliteit van de instrumenten en de assessoren.

Bij het invoeren van een uitgebreidere toelatingsselectie blijft voorzichtigheid en terughoudendheid geboden: uitvoeriger empirisch onderzoek naar de voorspellende waarde van selectie-instrumenten en naar mogelijke neveneffecten op de omvang of samenstelling van de instroom is nodig. Hiervoor is inmiddels een eerste stap gezet: binnenkort wordt gestart met een door NRO gefinancierd onderzoek naar selectie en intake bij lerarenopleidingen in Nederland.


Dit artikel verscheen in Didactief, oktober 2015.

Bronvermelding

1 Marco Snoek, Roeland van der Rijst en Jan van Driel, Verkenning naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar en van verzwaring van vakinhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen. Amsterdam/Leiden: Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding (HvA) en ICLON (Universiteit Leiden), 2014.
2 Roeland van der Rijst, Dineke Tigelaar, Jan van Driel en Marloes van Verseveld, Effecten van selectie ten behoeve van de lerarenopleidingen. Een literatuurreview in opdracht van NRO. Leiden/Amsterdam: ICLON (Universiteit Leiden) en Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding, (HvA), 2015.

Click here to revoke the Cookie consent